Spelling 2v 1 (hoofdletters en persoonsvorm)

Nederlands P4 - week 1 

Ga in groepjes van 3 of 4 zitten.
Pak je iPad

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Nederlands P4 - week 1 

Ga in groepjes van 3 of 4 zitten.
Pak je iPad

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Wedstrijdje spellen.
Iedereen doet mee.
Inloggen op klas met code
Wie is de beste speller?
Wat is het beste groepje?
Elke week een nieuwe ronde 
Voorbereiding op de toets

Slide 2 - Tekstslide

Ronde 1
  1. Hoofdletters
  2. Persoonsvorm

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruiken
we een hoofdletter?

Slide 5 - Woordweb

Waarom is het belangrijk hoofdletters en punten te schrijven?

Slide 6 - Open vraag

Wat is goed geschreven?
A
ronnie flex
B
Ronnie flex
C
Ronnie Flex
D
ronnie Flex

Slide 7 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
belgische gerechten
B
belgische Gerechten
C
Belgische Gerechten
D
Belgische gerechten

Slide 8 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 9 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
kerstmis
B
december
C
kerstviering
D
kerstboom

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
winkel
B
supermarkt
C
lidl
D
aanbieding

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord schrijf je niet met een hoofdletter?
A
gelredome
B
arena
C
kuip
D
stadion

Slide 13 - Quizvraag

Begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 14 - Tekstslide

Begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 16 - Quizvraag

Namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter. 
  • fam. Berkmans (let op: fam. De Vries)
  • Bert van den Brink (let op: de heer Van den Brink)

Slide 17 - Tekstslide

Organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 18 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
pepsi max
B
Pepsi Max
C
Pepsi max

Slide 19 - Quizvraag

Aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 20 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 21 - Quizvraag

Hoe schrijf ik jordi van den berg?
A
Jordi Van Den Berg
B
jordi van den Berg
C
Jordi van den Berg
D
jordi van den berg

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
mevrouw van Smeden geeft les.
B
Mevrouw Van Smeden geeft les.
C
Mevrouw van smeden geeft les
D
mevrouw van smeden geeft les

Slide 23 - Quizvraag

Persoonsvorm

Slide 24 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 25 - Woordweb

Voorbeeldzinnen
- De gemeenteraad heeft besloten dat de kleine dorpsschool wordt opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zal teruglopen. 

De werkwoorden heeft, wordt en zal kun je van tijd veranderen. 
besloten (vd), opgeheven (vd) en teruglopen (inf) kun je niet van tijd veranderen. 

Slide 26 - Tekstslide

1. De ontwerpster besteedt veel zorg aan de kleding die ze op de beurs presenteert.

Slide 27 - Open vraag

2. Lisanne gelooft het verhaal niet dat jij haar hebt verteld.

Slide 28 - Open vraag

3. Onze vrienden overnachten bij ons, voordat ze op vakantie gaan.

Slide 29 - Open vraag

4. Andrew mist zijn vriendin, want zij rondt in Amerika haar studie af.

Slide 30 - Open vraag

Afsluiting
Maak nu uit het werkboek van hoofdstuk 1 Persoonsvorm opdracht 1-25 (= huiswerk).

Maandag: hoofdstuk 2

Slide 31 - Tekstslide