pressimpvervolg

Do:
  1. Zit op je plek, volgens de vaste plattegrond
  2. Voeg jezelf toe aan de lessonup, met de code
  3. zodra het stil is begint de les

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Do:
  1. Zit op je plek, volgens de vaste plattegrond
  2. Voeg jezelf toe aan de lessonup, met de code
  3. zodra het stil is begint de les

Slide 1 - Tekstslide

Write down 3 things you do daily.
In volledig Engelse zinnen.

Slide 2 - Open vraag

vertaal de zin naar het Engels:
Ik loop niet naar school.

Slide 3 - Open vraag

vertaal de zin naar Engels:
Ben jij blij?

Slide 4 - Open vraag

maak vragend:
You open that door.

Slide 5 - Open vraag

maak ontkennend:
He laughs all the time.

Slide 6 - Open vraag

Zelfstandig werken
maak in stilte het werkblad. 
vragen mag, steek je hand omhoog

Slide 7 - Tekstslide

Present Simple Tense

Slide 8 - Tekstslide

Using he/she/it - change spelling verb at the end 
Examples: He plays basketball. /The train departs at 7:00. / She looks like a movie star. 

Slide 9 - Tekstslide

Present simple: when do we use it?
To describe habits, routines & facts
To describe something that always / never happens


Slide 10 - Tekstslide

Present simple: how do we use it?
Verb: walk

I/ you/we/they:
Example: I walk to school every day

She/he/it: (verb + s)
Example: Noah walks to school every day

Slide 11 - Tekstslide

Questions with do/does
Als er alleen een hoofdwerkwoord in de zin staat, zet je do of does voor de zin. Let op! Bij he, she, it gebruik je does en MOET je de -S/-ES/-IES weghalen, dus Does -onderwerp- HELE WERKWOORD.He hurries to school- Does he hurry to school?
I/you/we/they= do
You own a car. -> Do you own a car?
He/she/it= does
It rains a lot. -> Does it rain a lot?

Slide 12 - Tekstslide

Hoe zeg je dat het meisje altijd op zondag loopt?

Slide 13 - Open vraag

Hoe zeg je dat je elke zondag bloemen koopt?

Slide 14 - Open vraag

Questions with to be or modal verb: can, may, will
Zet de form van to be aan het begin van de zin.
Zet het hulpwerkwoord(modal verb) aan het begin van de zin

You are not present. -> Are you not present?
She is happy-> Is she happy?
I can drive a car -> Can I drive a car?

Slide 15 - Tekstslide