overtreffende trap





Woorden van 1 lettergreep:
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est
Vergrotende en overtreffende trap
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les





Woorden van 1 lettergreep:
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est
Vergrotende en overtreffende trap

Slide 1 - Tekstslide

Vergrotende en overtreffende trap
Als het gaat om een woord met 1 lettergreep                     + er/est

Als het gaat om een woord met 2 lettergrepen eindigend op

Y/-LE/-OW/-ER.              +ER/+EST

Slide 2 - Tekstslide





Woorden van 3 + lettergrepen:
- Vergrotende trap: more
- Overtreffende trap: the most
Vergrotende en overtreffende trap

Slide 3 - Tekstslide

Comparative
vergrotende trap: Hij is groter = He is bigger.

Use: to compare 2 people or things - My father is younger than my mother.
= om 2 of meer mensen of dingen te vergelijken - Mijn vader is jonger dan mijn moeder.
Superlative
overtreffende trap: Hij is het grootst. --> He is the biggest.


Use: to say someone or something has the highest degree of a certain quality (when compared with at least 2 other people or things) - She is the funniest person in our family.
= zeggen dat iemand of iets de hoogste graad van een bepaalde kwaliteit heeft (in vergelijking met ten minste 2 andere mensen of dingen) - Ze is de grappigste persoon in onze familie.
short syllable words = woorden met 1 lettergreep of 2 lettergrepen
long syllable words = woorden met 3+ lettergrepen
Irregular = onregelmatig = uitzonderingen

Slide 4 - Tekstslide

I am ...(old) than you.

Slide 5 - Open vraag

James is the ...(good) player I know.

Slide 6 - Open vraag

We are .....(tall) than you.

Slide 7 - Open vraag

She is the ....(beautiful) singer I know.

Slide 8 - Open vraag

That house is ....(modern) than this one.

Slide 9 - Open vraag

My dad is the (wise) person I know.

Slide 10 - Open vraag

have got / has got (+/-/?)
I  / you / we / you / they
have got / 've got (bevestigend)
have not got / haven't got (ontkennend)
Have ... got? (vragend)
------------------------------------------------------------------------------
he / she / it
has got / 's got (bevestigend)
has not got / hasn't got (vragend)
Has ... got? (ontkennend)

Slide 11 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
My dad ... (have got) blue eyes.

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
They ... (not - have got) three sisters.

Slide 13 - Open vraag

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
This city ... (not - have got) a museum.

Slide 14 - Open vraag