1c schritt 9 regelmatige werkwoorden

Du hast 3 Minuten für:


Je hebt 3 min om: 

  • Jacke aus

  • Handy in die Tasche 
  • Laptop geschlossen auf dem Tisch
  • Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch
timer
3:00
  • Als de timer is gestopt zie ik iedereen in stilte bezig met de opdracht die op het bord staat.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Du hast 3 Minuten für:


Je hebt 3 min om: 

  • Jacke aus

  • Handy in die Tasche 
  • Laptop geschlossen auf dem Tisch
  • Buch/ Heft/ Stift auf dem Tisch
timer
3:00
  • Als de timer is gestopt zie ik iedereen in stilte bezig met de opdracht die op het bord staat.

Slide 1 - Tekstslide

Unterrichtsziele
Grammatik:
1. hoofdletters
2. persoonlijk v.n.woorden
3. haben
4. sein
5. stam van een werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal volgende zin in het Duits:
Hoe gaat het?
A
Was bedeutet das?
B
Wie geht's?
C
Wie bitte?
D
Wie alt bist du?

Slide 3 - Quizvraag

Noem de 9 persoonlijke voornaamwoorden in het Duits!

Slide 4 - Woordweb

(Ik) gehe in die Schule.
A
Du
B
Sie
C
Ich
D
Wir

Slide 5 - Quizvraag

Wohnt (jullie) in einem Dorf?
A
Sie
B
du
C
wir
D
ihr

Slide 6 - Quizvraag

(Hij) spielt Gitarre.
A
Sie
B
Er
C
Ich
D
Wir

Slide 7 - Quizvraag

Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 8 - Sleepvraag

Wir 
Ich 
Du
Er
Ihr
Sie/sie 
Tekst
habe 
hast 
hat
haben
habt
haben

Slide 9 - Sleepvraag

Warum __________ (hebben) wir heute kein Deutsch?
A
hat
B
habt
C
habe
D
haben

Slide 10 - Quizvraag

Imke ___________ (heeft) viel Glück.
A
hat
B
habe
C
hast
D
haben

Slide 11 - Quizvraag

Frau Wensink, ___________ (bent) Sie meine Lehrerin?
A
ist
B
bist
C
sind
D
seid

Slide 12 - Quizvraag

Mike ____________ (is) sehr nett.
A
bist
B
bin
C
ist
D
seid

Slide 13 - Quizvraag

Petra und Katja ____________ (zijn) in der Schule.
A
ist
B
bist
C
sind
D
seid

Slide 14 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 15 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 
rudern = ruder

Slide 16 - Tekstslide

__________ gehst du in die Ferien (op vakantie)?
A
Wo
B
Wann
C
Was
D
Woher

Slide 17 - Quizvraag

__________ kommst du?
A
Wie
B
Wohin
C
Woher
D
Wer

Slide 18 - Quizvraag

___________ hat sie Geburtstag?
A
Was
B
Wohin
C
Wo
D
Wann

Slide 19 - Quizvraag

__________ geht es dir?
A
Wer
B
Wie
C
Wo
D
Was

Slide 20 - Quizvraag

De hoofdletters
ALLE zelfstandige naamwoorden in het Duits krijgen een hoofdletter, OOK midden in de zin!

Net als in het Nederlands, krijg je ook een hoofdletter aan het begin van de zin en bij namen.

Hoe weet je welke woorden zelfstandige naamwoorden zijn?

Slide 21 - Tekstslide

Hoofdletters
* Zelfstandige naamwoorden.
  woorden waar je:  de /het /een  voor kunt zetten
 (de vriend = der Freund )
*  Het woord ´ in het Duits ´Sie´
------------------------------------------------------------------
• Alle namen van mensen, dieren, landen en steden
• Het begin van elke nieuwe zin


Slide 22 - Tekstslide

Wat krijgt een hoofdletter?
wir fahren mit der familie in den skiurlaub.

Slide 23 - Open vraag

in de les

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
HAUSAUFGABEN:



Lernecke 


Slide 25 - Tekstslide

Auf Wiedersehen!

Slide 26 - Tekstslide