1TL Stepping Stones Chapter 1 recap

Welcome 1TH5
Today's Lesson:
Chapter one recap
Practise time



1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome 1TH5
Today's Lesson:
Chapter one recap
Practise time



Slide 1 - Tekstslide

Chapter one
(words, grammar, etc.)

Slide 2 - Woordweb

Wat je moet weten voor de toets
  • Subject pronouns (I, You, He, She, It, We, You, They)
  •  Werkwoord 'To Be' (am, are, is)
  • Vragend voornaamwoord (who, what, where, how, which)
  • Present simple (I live, he/she/it lives, we/you/they live)

Slide 3 - Tekstslide

Vul het juiste woord in:

I ___ always on time (to be)
A
am
B
are
C
is
D
be

Slide 4 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:

He ___ feeling better (to be)
A
am
B
are
C
is
D
be

Slide 5 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:

They _____ on holiday (to be)
A
am
B
are
C
is
D
be

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoord 'to be'
I -> am

He / she / it -> is

We / you / they -> are 

Slide 7 - Tekstslide

Match the interrogative pronouns into the correct sentences. 
............. dress are you going to wear?
........... many times do I have to tell you all about the homework?
.......... is the toilet?
......... is the capital of The Netherlands?
How
Where
What
Which

Slide 8 - Sleepvraag

Interrogative pronouns 
Question words / interrogative pronouns

Slide 9 - Tekstslide

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij gewoonte, feit en regelmaat.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 10 - Quizvraag

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 11 - Quizvraag

kies de juiste vorm van het werkwoord

I ____ to watch movies. (to love)
A
love
B
loves

Slide 12 - Quizvraag

kies de juiste vorm van het werkwoord

My sister ____ to the gym every Saturday. (to go)
A
go
B
goes

Slide 13 - Quizvraag

kies de juiste vorm van het werkwoord

The dog _____ to the park every day. (to run)
A
runs
B
run
C
running
D
runns

Slide 14 - Quizvraag

kies de juiste vorm van het werkwoord

They ___ football every day. (to play)
A
play
B
plays

Slide 15 - Quizvraag

Time to practise 
Use the links on classroom to practise for your test next week

Finished? Use the time to prepare for your vocab test 

Slide 16 - Tekstslide