Herhaling thema 3 bs 1-3

Thema 3: bloedsomloop, bs 1-3
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
biologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 3: bloedsomloop, bs 1-3

Slide 1 - Tekstslide

basisstof 1 leerdoelen

bloed

-Je moet de bestanddelen van bloed kunnen noemen met hun kenmerken en functies.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

bestandsdelen
onderdeel 1 is een witte bloedcel. deze doodt ziekteverwerkers.

onderdeel 2 is bloedplasma. hierin zitten opgeloste afvalstoffen en voedingsstoffen + plasma-eiwitten (die helpen bij bloedstolling)

onderdeel 3 zijn bloedplaatjes. Dit zijn resten van dode cellen en zorgen voor bloedstolling.
onderdeel 4 is een rode bloedcel. deze vervoert zuurstof

Slide 4 - Tekstslide

Witte bloedcel
Wel celkern
Ziekteverwekkers onschadelijk maken
Rode bloedcel
Geen celkern
Zuurstof vervoeren
Bloedplaatje
Geen celkern
Bloedstolling

Slide 5 - Tekstslide

Bloedplaatjes zorgen voor bloedstolling
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Rode bloedcellen krijgen hun rode kleur door een bepaald stofje. Door deze stof worden de rode bloedcellen niet alleen rood, maar kunnen ze ook makkelijk zuurstof opnemen.
Hoe heet deze stof?

Slide 7 - Open vraag

Wat is er in bloedplasma aanwezig? Meerdere antwoorden zijn goed
A
Bloedplaatjes
B
Water
C
Opgeloste stoffen
D
Eiwitten

Slide 8 - Quizvraag

Patiënten met de ziekte aids zijn gevoeliger voor ziekteverwekkers dan gezonde mensen. Ze krijgen bijvoorbeeld snel een longontsteking. Dat komt doordat bepaalde bloeddeeltjes door het aidsvirus (hiv) worden vernietigd.
Welke bloeddeeltjes worden door het aidsvirus vernietigd?
A
Witte bloedcellen
B
Rode bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 9 - Quizvraag

 basisstof 2 leerdoelen
de bloedsomloop

-Je kunt 3 typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies
- je kunt in het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders benoemen
-je kunt de kleine en grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies

Slide 10 - Tekstslide

Belangrijke begrippen
slagader                                                                        ader
haarvaten                                    grote bloedsomloop
kleine bloedsomloop       dubbele bloedsomloop
kleppen (in aders)                                      

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

kleine bloedsomloop

functie: zuurstof halen bij de longen

hart longen hart

aan het begin zuurstofarm daarna zuurstofrijk
grote bloedsomloop

functie: zuurstof brengen bij de organen

hart organen hart

aan het begin zuurstofrijk daarna zuurstofarm

Slide 13 - Tekstslide

aders
Bindweefsel-dunne spierlaag-dekweefsel
heeft kleppen (om terugstromen bloed te voorkomen)
slagaders
bindweefsel-dikke spierlaag-dekweefsel
heeft geen kleppen

Slide 14 - Tekstslide

haarvaten
in de haarvaten vind gaswisseling plaats.

in de organen: zuurstof wordt afgegeven en koolstofdioxide opgenomen.
zuurstofrijk->zuurstofarm

in de longhaarvaten: koolstofdioxide wordt afgegeven en zuurstof opgenomen
zuurstofarm->zuurstofrijk

Slide 15 - Tekstslide

Bloedvaten
  • Slagader: van het hart weg, hoge bloeddruk, dikke en elastische wand, diep in lichaam
  • Haarvaten: wand één cellaag dik, lage bloeddruk, uitwisseling voedings- en afvalstoffen
  • Ader: naar het hart toe, lage bloeddruk, dunne wanden, minder diep in lichaam, kleppen

Slide 16 - Tekstslide

Bloedvatenstelsel
  • Slagader: naam van orgaan waar bloed naartoe stroomt + slagader
  • Ader: naam van orgaan waar bloed vandaan komt + ader
  • Poortader: zuurstofarm bloed met voedingsstoffen van darmen naar lever
  • In holle ader komen aders uit
  • Uit aorta takken slagaders af

Slide 17 - Tekstslide

Wat voor typen bloedvaten heeft een mens? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Haarvaten
B
Trilvaten
C
Slagaders
D
Aders

Slide 18 - Quizvraag

Aders bevatten kleppen, vooral de aders in armen en benen.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Kleppen in aders zorgen ervoor dat bloed niet terugstroomt de verkeerde richting in
A
Niet waar
B
Waar

Slide 20 - Quizvraag

In de afbeelding zie je het hart met longen
en een aantal bloedvaten. De weg die het
bloed door het lichaam aflegt, noem je de
bloedsomloop. Welke bloedsomloop zie
je in deze afbeelding?
A
De grote bloedsomloop
B
De kleine bloedsomloop
C
De bloedsomloop

Slide 21 - Quizvraag

De dubbele bloedsomloop gaat bij een omloop 2 keer door ......
A
De longen
B
Het hart
C
De organen
D
De hersenen

Slide 22 - Quizvraag

Welke wand is het dunst?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat

Slide 23 - Quizvraag

Doelen BS 3
* Je kunt de delen van het hart en de aansluitende bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies

* Je kunt beschrijven hoe de hartslag verloopt

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

buitenkant hart
op het hart ligt de kransslagader (14).

de kransslagader brengt vanuit de aorta (hoofdslagader) zuurstofrijk bloed naar de hartspieren.

de kransader (5) brengt zuurstofarm bloed naar de holle ader.

Slide 26 - Tekstslide

binnenkant hart
aan de bovenkant van het hart zitten de boezems. 

aan de onderkant zitten de kamers.
in het hart zitten hartkleppen.

in de slagaders zitten halvemaanvormige kleppen.

Slide 27 - Tekstslide

Halvemaanvormige kleppen
Tussen de kamers en de longslagader/ aorta zitten halvemaanvormige kleppen. Die voorkomen dat het bloed ná het pompen terugstroomt het hart in. 

Slide 28 - Tekstslide

Hartkleppen
Tussen de boezems en de kamers zitten de hartkleppen.
Die voorkomen dat het bloed terug de boezems ingepompt wordt als de kamers samentrekken.

Slide 29 - Tekstslide

aorta
longslagader
longader
bovenste holle ader
onderste holle ader
linkerboezem
linkerkamer
rechterboezem
rechterkamer
hartklep
hartklep
halve maanvormige klep
halve maanvormige klep

Slide 30 - Sleepvraag

1 rechterboezem
2 linkerboezem
3 bovenste holle ader
4 aorta
5 longslagader
6 longader
7/12 hartklep
8/13 halvemaanvormige klep
9 linkerkamer
10 rechterkamer
11 onderste holle ader

Slide 31 - Tekstslide

Het hart heeft veel spierweefsel.
Welk deel van het hart is het meest gespierd?
A
Rechterboezem
B
Linkerboezem
C
Rechterkamer
D
Linkerkamer

Slide 32 - Quizvraag

De linkerkamer heeft een gespierde wand, omdat het bloed door de aorta moet pompen. Hier is veel kracht voor nodig
A
Niet waar
B
Waar

Slide 33 - Quizvraag

Is de longslagader zuurstofrijk of zuurstofarm? (van het hart af)
A
Zuurstofarm
B
Zuurstofrijk

Slide 34 - Quizvraag

Waar komt bloed het hart binnen?
A
Linkerkamer
B
Rechterkamer
C
Linkerboezem
D
Rechterboezem

Slide 35 - Quizvraag

Hoe heet het bloedvat van de longen naar het hart?
A
Holle ader
B
Longslagader
C
Aorta
D
Longader

Slide 36 - Quizvraag

Bij een 'hartslag van 68' trekt het hart zich per minuut 68 x samen
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Bij een hartslag trekken eerst de boezems samen, en dan de kamers
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Link

Klaar?  
Neem bs 1 t/m 3 nog eens door & maak de verdiepingsopdrachten in je boek

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Baarmoederslijmvlies

Elke maand wordt het baarmoederslijmvlies dikker door bloedvaten en slijm. 

Slide 42 - Tekstslide

Als de eicel is bevrucht
dan nestelt die zich in in het baarmoederslijmvlies. 
De vrouw is dan zwanger. 

Slide 43 - Tekstslide

Menstruatie:
het slijmvlies laat los
Als er geen bevruchting plaatsvindt, laat het verdikte baarmoederslijmvlies met veel bloedvaten voor een deel los. 

Dat loslaten heet menstruatie of ongesteld zijn.

De spierlaag van de baarmoederwand trekt samen en daardoor worden stukjes slijmvlies, slijm en bloed via de vagina afgevoerd. 

Het samentrekken van de spieren kan buikkrampen veroorzaken die pijnlijk zijn. 

Veel meisjes of vrouwen zijn tijdens of vlak voor de menstruatie wat kribbig of voelen zich ellendig of verdrietig.
Menstruatie kan hoofdpijn, buikpijn, 
rug- of spierpijn veroorzaken. 
Sommige meisjes menstrueren als ze 10 jaar zijn, anderen als ze 16 jaar zijn. Gemiddeld zijn meisjes 
13 jaar oud bij de 1e menstruatie.
Een menstruatie duurt gemiddeld 3 dagen maar bij sommigen kan het wel een week duren.

Slide 44 - Tekstslide

Menstruatie of ongesteld zijn
- de duur is afwisselend. De ene vrouw is 2 tot 3 dagen ongesteld, de andere vrouw wel 7 dagen of langer. 
- gemiddeld is een meisje of vrouw 3 tot 4 dagen ongesteld. 
- een meisje is ongesteld vanaf de puberteit (ongeveer 13 jaar) tot de overgang (ongeveer 50 jaar)

Slide 45 - Tekstslide

Menstruatiecyclus
Bijna geen enkele vrouw menstrueert precies om de 4 weken. Vooral in de puberteit kan de menstruatie zeer onregelmatig plaatsvinden. Soms zit er veel tijd tussen de menstruaties.

Slide 46 - Tekstslide

Menstruatiecyclus

Slide 47 - Tekstslide

Periodieke onthouding - Onbetrouwbaar- Ovulatie





De vruchtbare periode is een paar dagen vóór en een dag na de eisprong. Dit komt doordat spermacellen een aantal dagen kunnen overleven. 

Bij geslachtgemeenschap vóór de eisprong, zullen de spermacellen overleven in het lichaam van de vrouw tot ze de eicel enkele dagen later tegenkomen. 

Een eicel blijft na de eisprong slechts één dag in leven.

Slide 48 - Tekstslide

Hoe werken hormonen?

Wat zijn hormonen?
  • Hormonen zijn regelstoffen

  • Hormoonklieren maken deze stoffen en geven het af aan het bloed. Hormonen komen dus door je hele lichaam.



Slide 49 - Tekstslide

Hormoonstelsel
Hormonen regelen langzame processen:
  • groei, 
  • ontwikkeling, 
  • stofwisseling  
  • voortplanting

Slide 50 - Tekstslide

Geslachtshormonen
De hypofyse regelt de werking van de geslachtshormonen

Bij de man:
'Testosteron' in de teelballen
De vrouw:
'Oestrogeen' in de eierstokken

Slide 51 - Tekstslide