Passend kleden

     Passend kleden
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

     Passend kleden

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je leren vandaag
1. Je kunt uitleggen welke kleding en uiterlijke presentatie passen bij welke gelegenheid. Bij welk weer en bij welk werk
2. Je kent de kledingmaten en je eigen maat
3. Wat zijn de functies van werkkleding 
4. Je kunt uitleggen wat beschermende kleding is en voorbeelden noemen van persoonlijke beschermingsmiddelen 

Slide 2 - Tekstslide

Verzorgende kleding
Schoon, wat is dat en hoe hou je kleding schoon?
Iedereen heeft een ander lichaamsvorm en iedereen kleedt zich anders. Verzorgde kleding is schoon, heel en past goed.
Schoon betekent geen vlekken en geen nare geurtjes.
Kleren moet je daarom regelmatig wassen, zodat ze schoon zijn en fris ruiken. Sommige kleren moet je na het wassen strijken anders zijn ze helemaal verkreukeld. En dat ziet er niet verzorgd uit.
Je schoenen houd je schoon met een vochtige doek of schoenpoets.

Slide 3 - Tekstslide

Je passend kleden??

Slide 4 - Woordweb

Quiz vragen
Over passende kleding

Slide 5 - Tekstslide

Kleding keuze vanmorgen.

Wat was jouw keuze stijl?
A
Ik twijfelde veel.
B
Ik koos snel.
C
Ik koos wat anderen het beste vonden.
D
Ik ging ging af op mijn gevoel.

Slide 6 - Quizvraag

Is dit verzorgde kleding?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Bij welke gelegenheid past deze kleding?
A
avondje thuis op de bank
B
een feest
C
een sollicitatiegesprek

Slide 8 - Quizvraag

Bij welke gelegenheid past deze kleding?
A
avondje thuis op de bank
B
een feest
C
een sollicitatiegesprek

Slide 9 - Quizvraag

Bij welk seizoen past deze kleding?
A
zomer
B
lente
C
herfst
D
winter

Slide 10 - Quizvraag

Welke kleding kun je dragen naar stage?
A
een lange ketting
B
een lange broek en shirt
C
leuke sjaal
D
kort t-shirt

Slide 11 - Quizvraag

Netjes 
                         Gekreukt

Slide 12 - Tekstslide

Passend bij het weer of het seizoen 

Je kleding moet passen bij het weer.

In de winter draag je een dikke trui.
En in de zomer een bloesje met korte mouwen. 


Passend bij het bedrijf waar je werkt of stage loopt 
In sommige beroepen mag je dragen wat je wilt.

Als de kleding maar schoon en heel is. Maar bij andere beroepen moet je een uniform dragen.
Bijvoorbeeld als beveiliger.
Of je moet representatieve kleding dragen. Bijvoorbeeld als je met klanten omgaat.
 




Slide 13 - Tekstslide

Opdracht in tweetallen
Zoek 4 afbeeldingen van kleding die jij passend vindt om te dragen op stage/werk.

Zoek 4 afbeeldingen van kleding die jij ongeschikt vindt.

Slide 14 - Tekstslide

Kledingmaten
Je verzorgd kleden betekent dat de kleding goed zit. De kleding moet passen. Trek dus geen kleding aan die veel te groot of te klein is. 

Je hebt kledingmaten in letters en cijfers.
De maten zijn niet in elk land hetzelfde. 

Slide 15 - Tekstslide

Kledingmaten
S = Small
M = Medium
L = Large
XXL = Extra,        Extra Large 
XL = Extra Large

Slide 16 - Tekstslide

de spijkerstof 
de maat

Slide 17 - Tekstslide

Sommige kledingmaten zijn in letters.

Bijvoorbeeld maat S of M of L.
S betekent small. In het Nederlands klein.
M betekent medium. In het Nederlands gemiddeld.
En L betekent large. In het Nederlands groot. 



S
Small
M
Medium
L
Large

Slide 18 - Tekstslide

Maat op het etiket

Welke maat het kledingstuk heeft
Waar in kleding kan je de maat vinden?

Wat is jou maat bovenkleding en onderkleding, weet jij dat?

Slide 19 - Tekstslide

Hicham heeft maat 176. welk maat in letters heeft hij? 

Slide 20 - Tekstslide

EUR=Nederlandse maat             UK=Engeland
                                         US=America
De schoenmaat vind je onder op de zool of binnenin de schoen

Slide 21 - Tekstslide

Madelief heeft maat 158. Welke maat in letters heeft zij?

Slide 22 - Tekstslide

Filmpje Legerkleding
https://schooltv.nl/video/het-klokhuis-legerkleding/

Slide 23 - Tekstslide

De 3 functies van werkkleding:

1. Bescherming:
Bijvoorbeeld tegen vuil, schadelijke stoffen, hitte of water of dat je aangereden wordt.

2. Uitstraling:
Alle werknemers dragen kleding met hetzelfde logo. Zo zorgen ze ervoor dat ze allemaal de zelfde uitstraling hebben 

3. Herkenbaarheid:
Zoals bijvoorbeeld een kok, een bakker, de politie of de brandweer. Door hun uniform weet je welk werk ze doen

Slide 24 - Tekstslide

Jezelf presenteren op je stage/werk
1. Hoe kijk je?
2. klopt je houding bij wat je zegt?
3. Is het volume passend bij wat je zegt?
4. Welke woorden gebruik je wel / niet?
5. Hoe sta je erbij (houding) --> kleding, spullen, kauwgom?

Slide 25 - Tekstslide

Visitekaartje
Omdat je het visitekaartje van het bedrijf bent moet je opletten op: 
- uiterlijk (verzorgd)
- kleding (passend bij het bedrijf)
- passend taalgebruik
- vriendelijkheid (jouw indruk blijft hangen bij de klant )
- jezelf voorstellen; 
- Passend taalgebruik; 
- Houding; 
- Geen kauwgum; 
- Waar let jij op? (haar, nagels, make- up, kleding, luchtjes)

Slide 26 - Tekstslide

Uiterlijk en kleding

Passend kleden betekent:

1. Kleed je passend bij: de gelegenheid, het weer/seizoen, het bedrijf waar je werkt of stage loopt. 
2. Zorg dat je er verzorgd uitziet.
3. Draag de kleding van je opleiding of het bedrijf waar je werkt. Zo ben je herkenbaar en altijd passend gekleed.

Uiteraard zorg je er ook voor dat je er verzorgd uitziet.
Je bent tenslotte een voorbeeld voor je klanten of gasten.

Dus geen kapotte kleding, gaten in je kleren, een super kort rokje, een diep decolleté, hakken, dure jurk of een hemdje dat je buik bloot laat of een blouse met een knoop eraf.
Wat wel: praktische kleding waarin je je vrij kunt bewegen, kleding die heel is en schoon en fris ruikt

Slide 27 - Tekstslide