10-2-2021 (3gt3)

Welcome back 3gt3!
Today:



- Grammar 
- Verder werken aan 4.4
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welcome back 3gt3!
Today:



- Grammar 
- Verder werken aan 4.4

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide



Aan het einde van de les...
- Heb je goed gewerkt!
- Kun je who en which correct gebruiken in een zin.
- Kun je vergelijkingen maken in het Engels.

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn / doen betrekkelijke voornaamwoorden?
A
verwijzen naar een eerder genoemd woord in de zin
B
woorden waar je de, het of een voor kan zetten
C
alle werkwoorden in een zin
D
ze geven informatie over het zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Who


Which
Who wordt gebruikt bij personen.

  • The boy who sat beside him was his son.
  • Romijn is a boy who loves gaming.


Which wordt gebruikt bij dingen.

  • This is the house which Sem and Ties built.
  • I play football, which is my favourite sport. 

Slide 5 - Tekstslide

The girl ... stole your bike is at the door.
A
who
B
which

Slide 6 - Quizvraag

I saw the woman ... was on the news yesterday.
A
who
B
which

Slide 7 - Quizvraag

We bought a house ... is 300 years old.
A
who
B
which

Slide 8 - Quizvraag

The chocolate ... I bought is delicious.
A
who
B
which

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn bijvoegelijk naamwoorden (adjectives)?
A
Dat zijn woorden waar je de, het of een voor kunt zetten.
B
Die zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.
C
Die geven aan hoeveel er van iets is.
D
Dat zijn woorden als yesterday, tomorrow, three weeks ago etc.

Slide 10 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.

The beautiful girl.
The tall boy.
Lieke was nervous.
Her hamster is cute.

Bijvoegelijk naamwoorden kun je vergelijken. Kijk maar mee:

Slide 11 - Tekstslide

Comparisons

The dog is big.

The deer is bigger than the dog.

The elephant is the biggest.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Comparisons
Om te kijken hoe je bepaalde bijvoegelijk naamwoorden kunt vergelijken kijk je naar het aantal lettergrepen.

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel lettergrepen heeft tall?
A
Eén
B
Twee
C
Drie of meer

Slide 15 - Quizvraag





Woorden van 1 lettergreep:
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est
Vergrotende en overtreffende trap

Slide 16 - Tekstslide

Hoeveel lettergrepen heeft boring?
A
Eén
B
Twee
C
Drie of meer

Slide 17 - Quizvraag

Vergrotende en overtreffende trap
Woorden van 2 lettergrepen die eindigen op le/er/ow/y krijgen ook +er / +est

Yellow - yellower than - the yellowest
easy - easier than - the easiest

Woorden die niet eindigen op le/er/ow/y krijgen more / most
famous - more famous than - the most famous

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel lettergrepen heeft beautiful?
A
Eén
B
Twee
C
Drie of meer

Slide 19 - Quizvraag





Woorden van 3 + lettergrepen:
- Vergrotende trap: more
- Overtreffende trap: the most
Vergrotende en overtreffende trap

Slide 20 - Tekstslide

Uitzonderingen

Veel = many - more than - the most
Weinig = little - less than - the least
Slecht = bad - worse - worst
Goed = good - better than - the best

Slide 21 - Tekstslide

My house is ... (big) than yours.

Slide 22 - Open vraag

This is the ... (interesting) book I have ever read.

Slide 23 - Open vraag

The ... (little) you can do is study for your test!

Slide 24 - Open vraag

This flower is ... (beautiful) than that one.

Slide 25 - Open vraag

Doen:
Unit 4.4 opdr. 31 t/m 40





Niet af? Huiswerk voor donderdag! 
Get to work!
Klaar?
- Practise more opdrachten
- Oefen met de woorden via deze link.

Slide 26 - Tekstslide