Paragraaf 2.2 Krachten in evenwicht

Hoofdstuk 2: Krachten
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2: Krachten

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Terugblik op vorige les
  • Paragraaf 2.2
  • Practicum + terugblik
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Welke vervorming is tijdelijk?

A
plastische vervorming
B
elastische vervorming
C
beide zijn tijdelijke
D
beide zijn blijvend

Slide 3 - Quizvraag

Krachten kun je (altijd) zien
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag


Met welke soort vervorming
hebben we te maken
in de afbeelding?
A
Plastische vervorming
B
Brosse vervorming
C
Mechanische vervorming
D
Elastische vervorming

Slide 5 - Quizvraag

Wat voor soort
vervorming is
hier te zien
A
Elastische vervorming
B
Plastische vervorming
C
Beide

Slide 6 - Quizvraag

In welk van onderstaande voorbeelden is er sprake van plastische vervorming?
A
Een fietsband wordt flink ingedrukt als Gerdie op haar fiets gaat zitten
B
Een polsstok buigt flink door tijdens een sprong van een atleet
C
Steffy verbuigt een paperclip om daarmee haar iPad te resetten.
D
Een boom buigt ver mee met een hevige windvlaag

Slide 7 - Quizvraag

Is er maar één soort kracht?
A
Ja, alle krachten zijn hetzelfde.
B
Nee, er zijn meer soorten krachten.
C
Nee, dat hangt van de plaats af.
D
Ja, dat is de spierkracht.

Slide 8 - Quizvraag

Noem 3 soorten krachten

Slide 9 - Open vraag

Wat is bij het TEKENEN van krachten het allerbelangrijkst?
A
Grootte
B
Richting
C
Aangrijpingspunt
D
Allemaal even belangrijk.

Slide 10 - Quizvraag

het zwaartepunt van een voorwerp zit altijd in het midden
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Een voorwerp is stabiel wanneer het zwaartepunt zich boven het steunvlak bevindt.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

De eenheid van kracht is:
A
cm
B
N
C
F
D
N/cm

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de formule om de zwaartekracht te berekenen?
A
F = p x A
B
F = C/u
C
F = m x g

Slide 14 - Quizvraag

Bereken de zwaartekracht van een glas water van 300 gram
A
2943 N
B
2,9 N
C
29,4 N
D
294 N

Slide 15 - Quizvraag

Bereken de zwaartekracht van een een stalen balk van 375 kilogram
A
3679 N
B
36787,50 N
C
3,68 N
D
368 N

Slide 16 - Quizvraag

Bereken (afgerond) de massa van een voorwerp waarop 450 N werkt.
A
4500 kg
B
4,5 kg
C
45 kg
D
450 kg

Slide 17 - Quizvraag

Leerdoelen
  • De leerling kan in natuurkundige begrippen uitleggen wat evenwicht is.
  • De leerling kent de normaalkracht en weet wanneer deze optreed. 
  • De leerlingen weten hoe een krachtmeter werkt. 
  • De leerlingen kunnen de veerconstante bepalen en berekenen. 

Slide 18 - Tekstslide

Paragraaf 2.2 Krachten in evenwicht
Krachten konden 3 "effecten" hebben. Vormverandering, bewegingsverandering, geen zichtbare gevolgen. In die laatste situatie spreken we over evenwicht. 

De krachten zijn dan aan beide kanten even groot waardoor er niets lijkt te gebeuren. 

Slide 19 - Tekstslide

Evenwicht

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik kan de symbolen van krachten benoemen, uitleggen hoe groot de krachten in een situatie van evenwicht zijn en de resulterende kracht berekenen van krachten
Ik kan de veerconstante van een veer bepalen.

Slide 21 - Tekstslide

Paragraaf 2.2 Krachten in evenwicht
Het evenwicht dat het vaakst voorkomt is die van de zwaartekracht en de normaalkracht. De zwaartekracht is de kracht die naar de aarde gericht is (naar beneden) de normaalkracht werkt daar precies tegenover. 

Slide 22 - Tekstslide

Paragraaf 2.2 Krachten in evenwicht
Op een weegschaal of met een krachtmeter (veerunster) maken we gebruik van evenwicht. 
De zwaartekracht trekt ons naar beneden en door de normaalkracht of veerkracht worden we omhoog gehouden, de wijzers laten dus eigenlijk zien hoe groot die zwaartekracht is

Slide 23 - Tekstslide

Paragraaf 2.2 Krachten in evenwicht
In een krachtmeter of veerunster zit een veer. 
Zo'n veer rekt steeds een beetje uit als er een gewichtje aan komt te hangen. Het blijkt dat een veer "recht evenredig" uitrekt. Als de massa die eraan hangt 2x zo groot wordt, wordt ook de uitrekking 2x zo groot. 

Slide 24 - Tekstslide

Proef 1
Bekijk de proef achteraan dit hoofdstuk

Maak proef 1 m.b.v. onderstaande link: https://phet.colorado.edu/nl/simulation/masses-and-springs

klassikaal bespreken we de proef na. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Kracht en uitrekking 
Het verband tussen de kracht en
uitrekking bij een veer is 
rechtevenredig.

D.w.z; 2x keer meer kracht,
dan ook 2 x meer uitrekking.

Slide 27 - Tekstslide

Paragraaf 2.2 Krachten in evenwicht
Je hebt gezien dat de uitrekking recht evenredig is met de kracht.  Dit kun je weergeven in een formule:



F= kracht in Newton (N)
u= uitrekking in centimeter (cm) of meter (m)
C= veerconstante in Newton per cm (N/cm) of newton per meter (N/m)
C=uF
Veerconstante=uitrekkingKracht

Slide 28 - Tekstslide

Paragraaf 2.2 Krachten in evenwicht
Elke veer heeft zijn eigen veerconstante. 
Die veerconstante zegt iets over de stugheid van de veer, hoe makkelijk of moeilijk rekt de veer uit. Een veer met een veerconstante van 30 N/cm rekt makkelijker uit dan een veer met de veerconstante van 60 N/cm

Slide 29 - Tekstslide

Krachten langs dezelfde lijn
Als krachten langs dezelfde lijn liggen kun je de resultante berekenen door de krachten bij elkaar op te tellen.
Voorbeeld 1
Zelfde richting
Voorbeeld 2
Tegenovergestelde richting

Slide 30 - Tekstslide

Wat is de resulterende kracht?
A
290 N rechts
B
290 N links
C
50 N rechts
D
50 N links

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de resulterende kracht?
A
490 N rechts
B
490 N links
C
150 N rechts
D
150 N links

Slide 32 - Quizvraag

Voorbeeld

Slide 33 - Tekstslide

Krachten samenstellen
  • Soms heb je krachten die in 
      verschillende richtingen werken.
  • Om dan de resultante te vinden 
      moet je de krachten samenstellen. 
  • De grootte en richting van de krachten zijn hier van belang, voor de resultante.

    Slide 34 - Tekstslide

    Parallelogram
    1. Kies een geschikte schaal.
    2. Teken de krachten op schaal onder de juiste hoek (net als twee zijden van een parallelogram).
    3. Maak de parallelogram af.
    4. Teken een pijl van het beginpunt naar het tegenoverliggende hoekpunt.
    5. Meet de lengte van de pijl, en bereken de grootte.

    Slide 35 - Tekstslide

    Zelfstandig aan de slag
    H3: 
    Lees paragraaf 1 blz 14 + 15
    Maak de vragen 12, 13, 16, 17, 18, 19

    A3:
    Lees paragraaf 1 blz 14 + 15 (tot krachten langs een lijn)
    Maak de vragen 13(abc), 14, 15, 16

    Slide 36 - Tekstslide

    Voorbeeld uit het boek

    Slide 37 - Tekstslide

    Samenvatting:
    • Krachten die langs dezelfde lijn liggen kun je bij elkaar optellen om de resultante kracht te bepalen.
    • Krachten die in verschillende richtingen werken kun je samenstellen, en met een parallelogram kun je de resultante kracht bepalen.

    Slide 38 - Tekstslide