Blok 6 les 5 Achtergronden en oorzaken & Een passende aanpak voor ieder kind

PDO
Les 5: achtergronden en oorzaken
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
PDOMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

PDO
Les 5: achtergronden en oorzaken

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

- Terugblik vorige les
- 5.2 DCD
- 5.3 achtergronden en oorzaken
- 5.4 wordt niet getoetst
- 5.5 passende aanpak voor ieder kind


Lesdoel: aan het einde van de les kunnen de studenten aangeven
                 wat naast leer- en ontwikkelingsstoornissen nog meer 
                 oorzaken kunnen zijn voor opvallend gedrag.

Slide 2 - Tekstslide

5.3, 5.4 & 5.5
Terugblik op de vorige les
Wat weet je nog? 

Doel: ophalen van kennis opgedaan in het maken van de powerpoint en het lezen van de lesstof

Slide 3 - Tekstslide

Een leerling is opstandig, gaat veel in verzet, luistert slecht en maakt veel ruzie, van welke stoornis kan er dan sprake zijn?
A
ASS
B
CD
C
ADHD
D
ODD

Slide 4 - Quizvraag

5.3, 5.4 & 5.5
DCD

→ Stoornis in de motoriek:

Moeite met:
> soepel bewegen
> praten/ uit hun woorden komen
> aan en uitkleden
> mes en vork eten
> bal gooien en vangen                       Filmpje

Slide 5 - Tekstslide

NLD (Non-verbal learning Disorder) is een ontwikkelingsstoornis
A
Waar. NLD is een ontwikkelingsstoornis.
B
Niet waar NLD is een leerstoornis.

Slide 6 - Quizvraag

5.3 Achtergronden en oorzaken
Stoornissen zijn vaak erfelijk. Een kind met ADHD of ASS heeft vaak een ouder die dezelfde stoornis ook heeft. 

Opvallend gedrag is echter vaak een uiting van verlies, wanhoop, onveiligheid en angst.

In paragraaf 5.3 worden vier oorzaken besproken:
-onveilige en stressvolle omgeving
-scheiding
-rouw
-ziekte bij familieleden

Slide 7 - Tekstslide

5.3 Achtergronden en oorzaken
Onveilige en stressvolle omgeving:  
Je kunt dan denken aan een gezin met financiële problemen, gezinsleden met psychische problemen, relatie problemen of verslavingen.

In de basis is het van belang dat elk mens veiligheid, acceptatie, liefde én grenzen ervaart. Wanneer dit mist zal een kind opvallende gedrag gaan vertonen.

Wie van jullie heeft hier een voorbeeld van?

Slide 8 - Tekstslide

5.3 Achtergronden en oorzaken
Echtscheiding:
Het meemaken van een echtscheiding kan een oorzaak zijn van verandering in gedrag of ontwikkeling van een kind.

Er kan sprake zijn van regressieverschijnselen (leerling leest voor. blz. 160) of parentificatie (leerling leest voor blz 160)

Bij een scheiding kunnen kinderen het verstandelijk wel begrijpen, maar emotioneel nog niet verwerken. Zij hebben tijd, liefde, aandacht en ouders die normaal communiceren nodig.

Volgens de laatste cijfers gaan 1/3 van stellen met kinderen uit elkaar. 

Slide 9 - Tekstslide

Hoe ziet jouw gezinssamenstelling er uit?
A
Mijn ouders zijn samen
B
Mijn ouders zijn gescheiden
C
Ik ben opgegroeid in een bewust éénoudergezin
D
Mijn vader of moeder is overleden.

Slide 10 - Quizvraag

5.3 Achtergronden en oorzaken
Rouwverwerking bij kinderen:
Hoe een kind reageert op een overlijden hangt af van de leeftijd van het kind.
0-6 jaar: Kinderen weten nog niet precies wat de dood is.

6-9 jaar: Ze weten dat iemand die dood is niet meer terugkomt, maar beseffen zich niet wat dat op de langere termijn betekent.

Vanaf 9 jaar: Ze weten wat de dood inhoudt, maar weten zich er geen houding bij te geven.

Troost en warmte zijn heel belangrijk. Gedragingen die kinderen kunnen vertonen in hun rouwproces komen overeen met die van een echtscheiding. 

Slide 11 - Tekstslide

5.3 Achtergronden en oorzaken
Filmpje over het belang van begeleiding bij rouwverwerking van kinderen

Slide 12 - Tekstslide

5.3 Achtergronden en oorzaken
Ziekte bij familieleden:

Het opgroeien met een langdurige ziek familielid (vader, moeder, broer(tje) of zus(je) kan van invloed zijn op het gedrag en de ontwikkeling van een kind.

Kinderen kunnend an op jonge leeftijd mantelzorger zijn.

Is er iemand in de klas die hier ervaring mee heeft en kan vertellen wat hij of zijn destijds het meest nodig had van de juf of meester?

Slide 13 - Tekstslide

Wat doe jij als je bijzonderheden in gedrag signaleert bij een leerling?

Slide 14 - Open vraag

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Mensen die, net zoals jullie, werken in het onderwijs hebben belangrijke taken:

-je biedt een veilige basis,
-je begeleidt leerlingen met een ontwikkelings- of leerachterstand.
-je helpt bij lastige thuissituaties
-je kunt omgaan met storend en opvallend gedrag.

Slide 15 - Tekstslide

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Je biedt een veilige basis
Je zorgt voor een veilige en positieve omgeving.
-open en positieve houding
-geeft warmte en structuur
-je toont aandacht voor elk kind: de drukke, de stille en het 
           gemiddelde kind.
-je hebt inlevingsvermogen en
-je reageert sensitief op kinderen

Student leest voor: klassenmanagment blz 169

Slide 16 - Tekstslide

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
je begeleidt leerlingen met een ontwikkelings- of leerachterstand
Hier worden de onderwijsassistenten veelal voor ingezet.

Door deze leerlingen passende activiteiten aan te bieden krijgt het kind het gevoel dat het iets goed kan. Het doet succeservaringen op, zodat hij of zij een positief zelfbeeld kan ontwikkelen.

Positiviteit, structuur, duidelijkheid en luisteren naar het kind zijn dan van essentieel belang.

Wat doe jij in het begeleiding van leerlingen met een extra hulpvraag? Rad draaien

Slide 17 - Tekstslide

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Je helpt bij lastige thuissituaties
Denk aan:
-gescheiden ouders,
-omgaan met rouw
-omgaan met ziekte in het gezin





Luisteren is hierin een sleutelwoord. Luister echt. Luister niet om antwoord te geven, maar luister om te luisteren.

Slide 18 - Tekstslide

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Je kunt omgaan met storend en opvallend gedrag
De juiste bril op: bedenk dat het gedrag van het kind lastig is, niet het kind zelf. 

Positieve aandacht: let eens bij jezelf op hoe jij een kind corrigeert. Is dat met een positieve of negatieve lading? En kun je dit omdraaien?
Negatief: 'Wat ben jij toch druk vandaag!'
Positief: 'Wat heb jij toch veel energie vandaag!'

Complimenten geef je niet alleen in woorden, maar nog meer non verbaal: een glimlach, knipoog, duim omhoog schouder klopje of een aai over de bol.

Negeren: Sommige kinderen hebben zo veel behoefte aan aandacht dat ook negatieve aandacht oke is. In dat geval kun je het beste kiezen voor het negeren van  het negatieve gedrag. Let op: grijp wel in wanneer het kind door zijn gedrag in gevaar komt of gevaar voor een ander veroorzaakt.

Afleiden: Jonge kinderen kun je uit een negatieve bui halen door een grapje, de aandacht op wat anders te leggen of het bij de hand te nemen.

Slide 19 - Tekstslide

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Humor: Heel belangrijk! Humor blijft langer hangen dan mopperen. Kinderen houden van grapjes. 

Corrigeren:  Regelmatig zul je er niet aan ontkomen om een kind of jongere te corrigeren. Corrigeer door te benoemen welk gedrag je ziet en wat de gevolgen zijn van dat gedrag,
Corrigeer kort en duidelijk.

Straffen: Straffen doe je wanneer een kind ongewenst of gevaarlijk gedrag laat zien.
Je doet het pas als alle andere maatregelen niet werken.

Wanneer een kind ongewenst gedrag vertoond straf je dus niet meteen. Probeer eerst de andere vormen van aanpak. 

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer je niets doet met storend gedrag, kunnen andere leerlingen zich onveilig voelen.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Bij het verlies van iemand is het belangrijk dat alles zoveel mogelijk normaal blijft
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Parentificatie betekent
A
dat een kind terugvalt in zijn ontwikkeling
B
dat een kind de rol van de ouder op zich neemt
C
dat een kind niet beseft wat de dood op de langere termijn betekent.
D
dat een kind zijn eigen identiteit verliest

Slide 23 - Quizvraag

5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Voor de volgende les
 Maak de opdrachten van 5.3 en 5.5 in je werkboek.
Reminder: alle opdrachten moeten uiterlijk 18 december zijn ingeleverd in Cumlaude.


Lees 5.3 en 5.5 nog eens door en bedenk hoe jij deze informatie in je stage ervaart of in je persoonlijke leven.


Je weet: je brein automatiseert de theorie beter door er op verschillende manieren mee te werken. Tip: maak voor jezelf 5 toetsvragen per paragraaf. Ze de vraag of de ene kant van een papiertje en zet het antwoord op de nadere kant. Oefen zo de stof. Dit kun je ook met je ouders, vriend of vriendin doen. 


                                             ~ Succes en tot volgende week~

Slide 24 - Tekstslide