Les 11/12 Opvallend gedrag - leerstoornissen

Les 11: leerstoornissen
PDO
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
PDOMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 11: leerstoornissen
PDO

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

- Welkom
- Terugblik
- Ontwikkelingsstoornissen
- Werkvorm ontwikkelingsstoornissen
- Werken in je werkboek
Lesdoel: aan het eind van de les hebben studenten zich verdiept in één van de ontwikkelingsstoornissen. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke uitspraak over faalangst is juist?
A
Faalangst komt alleen voor bij kinderen met een IQ onder de 80.
B
Faalangst komt alleen voor bij toetsen en spreekbeurten voor een groep mensen.
C
Bij faalangst is een persoon zo bang om fouten te maken, dat het zijn ontwikkeling bedreigt.
D
Faalangst is een vorm van dromerig gedrag

Slide 3 - Quizvraag

Waar of niet waar?

Een kind spreekt met korte zinnen. Dit kan een signaal zijn voor een taalachterstand.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de drie pedagogische basisbehoeftes?

Slide 5 - Woordweb

Ruimte geven en stimuleren van ideeën van leerlingen past bij:
A
Competentie
B
Relatie
C
Autonomie

Slide 6 - Quizvraag

Welke leer- en ontwikkelingsstoornissen kennen jullie?

Slide 7 - Woordweb

In deze les gaan jullie onderzoek doen naar verschillende ontwikkelingsstoornissen en leerstoornissen:
 
-ADD/ADHD
-ASS
-ODD en CD 
-Angststoornis en
- Reactieve hechtingsstoornis
-Leerstoornissen (dyslexie, dyscalculie, hyperlexie, hoogbegaafdheid en NLD)   
§ 5.2 problemen in ontwikkeling en leren

Slide 8 - Tekstslide

Zorg ervoor dat je antwoord hebt op de vragen uit de opdracht. 

Maak daarnaast een (korte) samenvatting over de stoornis die jullie hebben zodat je deze kunt delen met je klasgenoten. 

Klaar? Ga aan de slag in je werkboek 
§ 5.2 problemen in ontwikkeling en leren

Slide 9 - Tekstslide

ODD
Oppositioneel Opstandige Gedragsstoornis

Bij een persoon met ODD komt ernstig negatief gedrag vaker en sterker voor dan gemiddeld.
Voor dit gedrag is geen aanwijsbare oorzaak in de omgeving (trauma, moeizame opvoeding, etc.) en het is langere tijd aanwezig.
  
§ 5.3 t/m 5.5 

Slide 10 - Tekstslide

Als iemand moeite heeft met rekenen spreken we over een leerprobleem. Over welk leerprobleem hebben we het dan?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide


Opdracht:
  

Beschrijf de stoornissen die genoemd worden op de vorige dia met behulp van je boek en internet.

Vergelijk wat jij hebt beschreven met dat wat een andere klasgenoot beschreven heeft. Vul aan waar nodig. 
§ 5.2 Problemen in de ontwikkeling en leren

Slide 13 - Tekstslide

Stoornissen zijn vaak erfelijk. Een kind met ADHD of ASS heeft vaak een ouder die dezelfde (leer)stoornis ook heeft.   
 
Opvallend gedrag is echter vaak een uiting van verlies, wanhoop, onveiligheid en angst.
 
In paragraaf 5.3 worden vier oorzaken besproken:
-onveilige en stressvolle omgeving
-scheiding
-rouw
-ziekte bij familieleden

§ 5.3 Achtergronden en oorzaken

Slide 14 - Tekstslide

Onveilige en stressvolle omgeving:
 
Je kunt dan denken aan een gezin met financiële problemen, gezinsleden met psychische problemen, relatie problemen of verslavingen.
 
In de basis is het van belang dat elk mens veiligheid, acceptatie, liefde én grenzen ervaart. Wanneer dit mist zal een kind opvallende gedrag gaan vertonen.
 
Wie van jullie heeft hier een voorbeeld van?


§ 5.3 Achtergronden en oorzaken

Slide 15 - Tekstslide

Echtscheiding:   

Het meemaken van een echtscheiding kan een oorzaak zijn van verandering in gedrag of ontwikkeling van een kind.

Er kan sprake zijn van regressieverschijnselen (leerling leest voor. blz. 160) of parentificatie (leerling leest voor blz 160)

Bij een scheiding kunnen kinderen het verstandelijk wel begrijpen, maar emotioneel nog niet verwerken. Zij hebben tijd, liefde, aandacht en ouders die normaal communiceren nodig.

Volgens de laatste cijfers gaan 1/3 van stellen met kinderen uit elkaar. 

§ 5.3 Achtergronden en oorzaken

Slide 16 - Tekstslide

Echtscheiding:   

Het meemaken van een echtscheiding kan een oorzaak zijn van verandering in gedrag of ontwikkeling van een kind.

Er kan sprake zijn van regressieverschijnselen (leerling leest voor. blz. 160) of parentificatie (leerling leest voor blz 160)

Bij een scheiding kunnen kinderen het verstandelijk wel begrijpen, maar emotioneel nog niet verwerken. Zij hebben tijd, liefde, aandacht en ouders die normaal communiceren nodig.

Volgens de laatste cijfers gaan 1/3 van stellen met kinderen uit elkaar. 

§ 5.3 Achtergronden en oorzaken

Slide 17 - Tekstslide

Hoe ziet jouw gezinssamenstelling er uit?
A
Mijn ouders zijn samen
B
Mijn ouders zijn gescheiden
C
Ik ben opgegroeid in een bewust éénoudergezin
D
Mijn vader of moeder is overleden

Slide 18 - Quizvraag

Rouwverwerking bij kinderen:    

Hoe een kind reageert op een overlijden hangt af van de leeftijd van het kind.
 
0-6 jaar: Kinderen weten nog niet precies wat de dood is.
6-9 jaar: Ze weten dat iemand die dood is niet meer terugkomt, maar
                 beseffen zich niet wat dat op de langere termijn betekent.
Vanaf 9 jaar: Ze weten wat de dood inhoudt, maar weten zich er geen
                        houding bij te geven.
 
Troost en warmte zijn heel belangrijk. Gedragingen die kinderen kunnen vertonen in hun rouwproces komen overeen met die van een echtscheiding.

                     Filmpje over belang van rouwverwerking bij kinderen 



§ 5.3 Achtergronden en oorzaken

Slide 19 - Tekstslide

Ziekte bij familieleden:    

Het opgroeien met een langdurige ziek familielid (vader, moeder, broer(tje) of zus(je) kan van invloed zijn op het gedrag en de ontwikkeling van een kind.


Kinderen kunnen dan op jonge leeftijd mantelzorger zijn.


Is er iemand in de klas die hier ervaring mee heeft en kan vertellen wat hij of zijn destijds het meest nodig had van de juf of meester?
§ 5.3 Achtergronden en oorzaken

Slide 20 - Tekstslide

Hoe ga jij om met storend en opvallend gedrag?

Slide 21 - Open vraag

§ 5.5 Een passende aanpak voor ieder kind
Omgaan met storend en opvallend gedrag:

De juiste bril op: bedenk dat het gedrag van het kind lastig is, niet het kind zelf.

Positieve aandacht: let eens bij jezelf op hoe jij een kind corrigeert. Is dat met een positieve of negatieve lading? En kun je dit omdraaien?
Negatief: 'Wat ben jij toch druk vandaag!'
Positief: 'Wat heb jij toch veel energie vandaag!'
 
Complimenten geef je niet alleen in woorden, maar nog meer non verbaal: een glimlach, knipoog, duim omhoog schouder klopje of een aai over de bol.
 
Negeren: Sommige kinderen hebben zo veel behoefte aan aandacht dat ook negatieve aandacht oke is. In dat geval kun je het beste kiezen voor het negeren van het negatieve gedrag. Let op: grijp wel in wanneer het kind door zijn gedrag in gevaar komt of gevaar voor een ander veroorzaakt.
 
Afleiden: Jonge kinderen kun je uit een negatieve bui halen door een grapje, de aandacht op wat anders te leggen of het bij de hand te nemen



Slide 22 - Tekstslide

§ 5.5 Een passende aanpak voor ieder kind

Humor: Heel belangrijk! Humor blijft langer hangen dan mopperen. Kinderen houden van grapjes.

Corrigeren: Regelmatig zul je er niet aan ontkomen om een kind of jongere te corrigeren. Corrigeer door te benoemen welk gedrag je ziet en wat de gevolgen zijn van dat gedrag,
Corrigeer kort en duidelijk.

Straffen: Straffen doe je wanneer een kind ongewenst of gevaarlijk gedrag laat zien.
Je doet het pas als alle andere maatregelen niet werken.

Wanneer een kind ongewenst gedrag vertoont straf je dus niet meteen. Probeer eerst de andere vormen van aanpak. 



Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide