3M week 48 les twee (online)

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

What are we going to do today?

- Who is here?
- What did you do the previous lesson?
- Grammar 8: recap!
- Grammar 9: recap!
- End of lesson

Slide 2 - Tekstslide

Write me words!
A E T R
K P L O
I M S N
H U D F

Slide 3 - Tekstslide

What did you do the
previous lesson?

Slide 4 - Woordweb

Grammar 8
Today, we are going to repeat grammar eight together.
If you have your textbook with you, please go to page 152.

Slide 5 - Tekstslide

Both

Vertaling: beide
Gebruik bij twee personen, dieren of dingen.

Staat voor het zelfstandig naamwoord. Zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.


Both girls admitted cheating on their tests.

Slide 6 - Tekstslide

Each

Vertaling: elke
Gebruk je bij twee of meer personen, dieren en dingen.
Staat voor het zelfstandig naamwoord.
Zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.


Each student passed the central exams.

Slide 7 - Tekstslide

All, Every, None

Vertaling:

All = alle/allemaal
Every = iedere
None = geen/niet een


Gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

Slide 8 - Tekstslide

All, Every, None

The suspect admitted to all charges.

A criminal burlged nearly every house in the street.


None of the missing jewels were recovered.

Slide 9 - Tekstslide

Let op!

Each > nadruk leggen op individuele dingen.


Every > nadruk leggen op het geheel.


Each person in this classroom is 16 years old.
There was police on every corner.

Slide 10 - Tekstslide

She has seen ... show in which her daughter starred.
A
both
B
each
C
every
D
all

Slide 11 - Quizvraag

My mother reads ... of her children a book before they go to bed.
A
both
B
each
C
all
D
none

Slide 12 - Quizvraag

Let's move on to grammar 9!

Slide 13 - Tekstslide

If = als/indien
  • Je gebruikt 'if' als je niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.

Example: 
  • If you don't do to bed now, you are grounded!
  • You should stand up if an elderly lady enters a full bus.

Slide 14 - Tekstslide

When = wanneer/toen/als
  • Je gebruikt 'when' als je wel zeker weet dat iets gaat gebeuren.

Example: 
  • When I get home I'll go straight to bed.
  • Call us when you arrive at the station.

Slide 15 - Tekstslide

'if' and 'when'

  • Give her the money if you see her.

  • Give her the money when you see her.

Slide 16 - Tekstslide

(if/when) it rains tomorrow, we can't have a picnic.
A
If
B
When

Slide 17 - Quizvraag

I'm going to London. I'll phone you (if/when) I get back.
A
if
B
when

Slide 18 - Quizvraag

(if/when) I am late, don't wait for me
A
If
B
When

Slide 19 - Quizvraag

(if/when) I get up in the morning, I drink a cup of tea
A
If
B
When

Slide 20 - Quizvraag

Next lesson
We are going to start with theme four!

Exercises 25 and 26 are about grammar 8
Exercises 27 and 28 are about grammar 9

Slide 21 - Tekstslide

See you next lesson!
Or hopefully at school next week

Slide 22 - Tekstslide