Vergelijkingen

Nederlands
Paragraaf 6, cursus 4
Vergelijkingen
1 / 10
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Paragraaf 6, cursus 4
Vergelijkingen

Slide 1 - Woordweb

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Taalgebruik waarbij precies bedoelt wat je zegt of schrijft
B
Taalgebruik waarbij iets anders bedoelt dan wat je zegt.
C
Taalgebruik die je dagelijks gebruikt.
D
Het is een tekenopdracht.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een spreekwoord?
A
Een zin met een vaste samenstelling met een figuurlijke betekenis.
B
Een stukje van een zin met een vaste samenstelling met een letterlijke betekenis.
C
Een figuur
D
Een zin die ik toch niet snap.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een vergelijking?

Slide 4 - Woordweb

Vergelijkingen
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)               en             het beeld (b)
Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Tussen object en beeld is een overeenkomst: ‘gaat heel snel’. Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 5 - Tekstslide

Bart maakte een grap en Lisa lachte als een boer met kiespijn.
A
vergelijking
B
spreekwoord
C
letterlijk taalgebruik

Slide 6 - Quizvraag

Mama zei: "De appel valt niet ver van de boom".
A
vergelijking
B
spreekwoord
C
letterlijk taalgebruik

Slide 7 - Quizvraag

Edwin had het raam gebroken en ging er als een haas vandoor.
A
vergelijking
B
spreekwoord
C
letterlijk taalgebruik

Slide 8 - Quizvraag

Ik zag op straat een schattig meisje lopen.
A
vergelijking
B
spreekwoord
C
letterlijk taalgebruik

Slide 9 - Quizvraag

Opdrachten maken
Opdracht 1 t/m 5
Cursus 4 par. 6
In je schrift 

Slide 10 - Tekstslide