Taal: Thema 4, week 2 Les 19 (herhaling)

Taal thema 4 les 7
Les 19: Zinnen in zinsdelen verdelen


Doel: Ik weet wat zinsdelen zijn.
          Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
(herhalingsles)
Zij     koopt     een boek.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Taal thema 4 les 7
Les 19: Zinnen in zinsdelen verdelen


Doel: Ik weet wat zinsdelen zijn.
          Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
(herhalingsles)
Zij     koopt     een boek.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Zij koopt een boek.

Slide 2 - Open vraag

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?
A
Vraag wie/wat iets doet
B
Zet de zin in een andere tijd
C
Maak een vraag van de zin
D
Alle werkwoorden samenvoegen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag ben ik vrolijk.

Slide 4 - Open vraag

Wat is een zinsdeel?
Zinsdelen zijn stukjes van de zin die bij elkaar horen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

=zinsdeel 1
=zinsdeel 2

Slide 7 - Tekstslide

zinsdeel 3->
zinsdeel 4->

Slide 8 - Tekstslide

Hier zijn dus 4 zinsdelen:

Slide 9 - Tekstslide

Sommige kinderen vinden het fijner om het volgende stappenplan te volgen:
1. Wat is de persoonsvorm? = zinsdeel 1
2. Stel de vraag; Wie/wat + pv? 
    = zinsdeel 2
3. Stel voor elk volgend zinsdeel een      
    W- vraag;
    Waar-wanneer-wat (+ de zinsdelen
    die je al weet)?
Mo        gaat        met zijn vriend       naar de kermis

Slide 10 - Tekstslide

In welke zin zijn de zinsdelen goed verdeeld?
A
Ik/ga naar/school
B
Ik ga/naar/school
C
Ik/ga/naar school
D
Ik/ga/naar/school

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin zijn de zinsdelen goed verdeeld?
A
Ik/eet een/stuk taart/ met mijn handen
B
Ik/eet/een stuk taart/met mijn handen
C
Ik/eet/een/stuk taart/met mijn handen
D
Ik/eet/een/stuk/taart met mijn handen

Slide 12 - Quizvraag

Of gebruik dit stappenplan:

1. Wat is de persoonsvorm? = zinsdeel 1
2. Stel de vraag; Wie/wat + pv? 
    = zinsdeel 2
3. Stel voor elk volgend zinsdeel een          W- vraag; 
    Waar-wanneer-wat (+ de zinsdelen 
    die je al weet)?

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat moet je doen?
- les 19, je werkt hierbij uit de + omdat het een herhalingsles is  
- je maakt 30 opgaven uit de +
-daarna werk je verder in je werkpakket
Je bent in totaal 30 min. met taal op Snappet bezig

timer
30:00

Slide 14 - Tekstslide