Theorie betoog / beschouwing

Theorie betoog / beschouwing
V3
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Theorie betoog / beschouwing
V3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Kenmerken beschouwing 
Doel: opiniëren - lezer aan het denken zetten 
  • Verschillende aspecten / kanten belichten van een probleem / verschijnsel / vragen stellen
  • Je noemt oplossingen / verklaringen 
  • Je geeft ook je eigen mening en bent niet stellig (mij lijkt dat..../misschien is het wel zo dat....) 
  • gebruik signaalwoorden 

Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken betoog
Doel: lezer overtuigen van jouw mening 
  • Stelling (standpunt / mening) in de inleiding / argumenten noemen in de kern 
  • Je noemt argumenten  
  • Je bent stellig / geen twijfel 

  • Gebruik signaalwoorden 

Slide 5 - Tekstslide

Gaat het Nederlands verdwijnen?
Hoofdvraag: Hoe ziet het Nederlands er over 100 jaar uit?

Je gaat aan de slag met een beschouwing(-> hoofdvraag) of een betoog(->stelling) waarin je met alle kennis / gelezen informatie een antwoord geeft op deze hoofdvraag / argumenten verzamelt bij jouw stelling

Slide 6 - Tekstslide

Criteria 

  • Je betoog / beschouwing heeft minimaal 450 woorden 
Je betoog / beschouwing bestaat uit minimaal vijf alinea's
  • Je betoog heeft een bronvermelding->alle gebruikte informatie is terug te vinden in de bronnen in je bronnenlijst
  • Gebruik van een chatbot is verboden 

Slide 7 - Tekstslide



  • Criteria van een goede bron ?
  • Voorbeelden  van bronnen 

Slide 8 - Tekstslide

Criteria van een goede bron

1. betrouwbaarheid (doel van de schrijver / feiten/meningen)

2. juistheid (deskundigheid  van de schrijver schrijver / wie is de schrijver?) 

3. volledigheid (overzicht van alle gebruikte bronnen / alle invalshoeken benaderd?)

Slide 9 - Tekstslide

Criteria van een goede bron

4. actueel (uit welk jaar komt de bron? Geldige informatie of verouderd?)

5. controleerbaar (wordt er verwezen naar andere literatuur / websites?)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

De voorbereidingen
1. Maak een bouwplan. Schrijf in steekwoorden op wat je in de inleiding wilt zeggen (twee alinea's), welke visies/meningen je in het middenstuk wilt bespreken en wat je in het slot kwijt wilt. 

Slide 12 - Tekstslide

De inleiding 
Eerste alinea = aandacht trekken door middel van: 
- een voorbeeld, of
- een anekdote, of
- geschiedenis, of
- actualiteit, of
- belang voor de lezer
Tip: begin met een originele openingszin



Slide 13 - Tekstslide

Inleiding; tweede alinea
Tweede alinea = onderwerp introduceren door middel van :
- hoofdvraag; welke hoofdvraag wil je beantwoorden?

Hoe zou je zo'n hoofdvraag kunnen formuleren? Houd in je achterhoofd dat over jouw hoofdvraag een verschil van mening over moet bestaan. 
- wat te denken over….
- hoe kan het dat…
- wat zijn de voor- en nadelen van …..
- zou de overheid ...... 
- wat zijn de voor- en nadelen van …..

Slide 14 - Tekstslide

Opbouw alinea 
1. Visie/voor- of nadeel/argument
2. Ondersteuning/subargument
3. Subargument/Voorbeeld/uitleg/bewijs

LET OP SIGNAALWOORDEN. 
Zorg dat alinea's op elkaar aansluiten. Geen mini-beschouwinkjes, maar één beschouwende, prettig leesbare tekst. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Schrijf je inleiding uit
Schrijf nu je middenstuk. Denk aan de twee functies. Laat de alinea's op elkaar aansluiten. 
Denk aan een pakkende openingszin. 

Slide 17 - Tekstslide

Het middenstuk
• Je kunt verschillende ‘deskundigen’ aan het woord laten die allen een andere mening
hebben over het onderwerp.
• Heb je een probleem beschreven in de inleiding? Dan komen in het middenstuk, de
oorzaken, gevolgen en oplossingen.
• Heb je een verschijnsel beschreven in de inleiding? Dan komen in het middenstuk de
verklaringen?
• Heb je een vraag gesteld in de inleiding? Dan komen in het middenstuk de
antwoorden (kan door overeenkomsten en verschillen).
• Heb je een dilemma aan de orde gesteld in de inleiding? Dan komen in het
middenstuk voor- en nadelen.
• Let op: het middenstuk bestaat uit minimaal zes alinea’s. Let op: je eigen visie laat je achterwege.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Werk de alinea's van je middenstuk uit. 
De alinea’s worden gescheiden door een witregel.
Een alinea begint niet met ik en een alinea bestaat nooit uit één regel.
Een zin begint nooit met en, of, want, maar, omdat, echter.
Maak je zinnen niet te lang.
Kopjes kunnen gebruikt worden om structuur aan te brengen in je tekst.

Slide 20 - Tekstslide

Opbouw alinea 
1. Visie/voor- of nadeel/argument
2. Ondersteuning/subargument
3. Voorbeeld/uitleg
Je kunt dit controleren door twee keer 'want' tussen de verschillende onderdelen van de alinea's te zetten. 
LET OP SIGNAALWOORDEN: iedere alinea begint met een signaalwoord (eerste zin), waardoor de alinea aansluit bij bovenstaande alinea.  Geen mini-beschouwinkjes, maar één beschouwende, prettig leesbare tekst. 

Slide 21 - Tekstslide

Slot
Het slot in een beschouwing is vooral een samenvatting. Dit kan een samenvatting van de oplossingen zijn, van de verklaringen, van de antwoorden of een samenvatting van voor- en
nadelen. Ook vermeld je de conclusie (Afweging, conclusie van discussie). Let op: je houdt het opiniërend, dus je geeft geen eigen mening. Je houdt het bij een afweging voor de lezers. Je slot kan ook een toekomstverwachting bevatten.
Sluit origineel af. In het slot staat geen nieuwe informatie.

Slide 22 - Tekstslide

Welkom A3c->9.00-10.20 
1. Schrijf je definitieve betoog / beschouwing 

2.- Check op alinea's 
   - Check op spelling / formuleringen van je zinnen 
   - Check op bronvermelding + minimum aantal woorden (450 woorden) 

3. Zet je betoog / beschouwing in de ELO, mapje: 'Lever hier je betoog / beschouwing in' 

4. Werk verder aan je verhaal als je dit nog moet verbeteren 

Slide 23 - Tekstslide