hv1n 07/06

Goedemorgen hv1n!
Jas in je kluis? Ga lekker zitten!

Pak je spullen:
  • pen
  • telefoon (op z'n kop op de hoek van je tafel)
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen hv1n!
Jas in je kluis? Ga lekker zitten!

Pak je spullen:
  • pen
  • telefoon (op z'n kop op de hoek van je tafel)

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
We maken vandaag het so, maar herhalen eerst alle lesstof en testen je kennis!

Slide 2 - Tekstslide

Even alles op een rij
Je hebt de afgelopen periode geleerd:
  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pvtt) spellen
  • de persoonsvorm van zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd spellen (pvvt)
  • voltooide (vd) en onvoltooide deelwoorden (od) spellen.
Kortom:
  • Je hebt geleerd dat een werkwoord verschillende vormen kan hebben en hoe je die verschillende werkwoordsvormen moet spellen. 

Slide 3 - Tekstslide

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Ik/ …. (werkw.)... Jij , ik      = ik-vorm                      = ik / loop / jij, ik
Alle andere enkelvoud       = ik-vorm + t                 = loopt
Meervoud                           = hele werkwoord         = lopen


Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?
A
dt
B
d
C
t

Slide 5 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 6 - Quizvraag

Persoonsvorm t.t.
(Worden) jij ook weleens moe van al die regen?

Slide 7 - Open vraag

Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden
Voorbeelden

hele ww= Fietsen
Stam      = Fiets
-> Fietste(n

hele ww= Geloven
stam      = Gelov
-> Geloofde(n)

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden
- Het werkwoord verandert van klank in de verleden tijd.
- Je schrijft wat je hoort.

Voorbeelden sterke werkwoorden:
Kiezen - Kozen
Lopen - Liepen
Vangen - Vingen

Slide 9 - Tekstslide

Welk woord is hier de persoonsvorm?
De hond wordt door de buurman uitgelaten.

Slide 10 - Open vraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Slide 11 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           


Tip van Flip: maak het woord langer om te horen wat je schrijft!

Slide 12 - Tekstslide

Het onvoltooid deelwoord (OD)
Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
Het is ONvoltooid.

>'Lopend' moet ik naar huis.
>'Fluitend' kom ik binnen.

Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Komt van een werkwoord (een VD of een OD)

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 14 - Tekstslide

Spelling van het voltooid deelwoord (en pvvt)
Voorbeelden

hele ww= Fietsen
Stam      = Fiets
-> gefietsT

hele ww= Geloven
stam      = Gelov
-> GeloofD

Slide 15 - Tekstslide

Welke spelregel hoort bij het onvoltooid deelwoord?

A
is de infinitief met '-d(e)'
B
is de stam met '-d'
C
soms '-d' en soms niet

Slide 16 - Quizvraag

(Mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
Mopperent en huilend
B
Mopperend en huilent
C
Mopperend en huilend

Slide 17 - Quizvraag

De 6 werkwoordsvormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

Bijvoeglijk naamwoord 


PVTT

PVVT

VD

OD

INF

BN

Slide 18 - Tekstslide

De infinitief (inf)

Is het hele werkwoord; lopen, maken, eten, bewegen etc.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te eten.        (IK KAN eten).

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de juiste werkwoordstijd?
Kies uit: ott, ovt, vtt, vvt. 

- Lea keek naar buiten.

- Kees is een fiets gaan kopen. 

Slide 20 - Tekstslide

Nog eens checken
- Nina heeft een cadeautje gekregen.

- De dames bieden lachend het cadeautje aan. 

Wat is de werkwoordsvorm? (inf, pvtt, pvvt, vd, od)      
En de werkwoordstijd? (ott, ovt, vtt, vvt)

Slide 21 - Tekstslide

Ik deel de toets uit, we nemen stap voor stap de vragen door. 
Daarna werk je in stilte

Pak een zwarte of blauwe pen. 
Noteer de antwoorden op het antwoordblad. 
Niet op de toets schrijven! 

Slide 22 - Tekstslide

   
  • Schrijf je naam op het blad
  • Gebruik blauwe of zwarte pen
  • Spieken = een 1



Ik kan tijdens de toets geen vragen beantwoorden.

Klaar? Je zit in stilte aan je tafel.
Lezen in je leesboek is een idee. 

Slide 23 - Tekstslide


Volgende week ben ik afwezig.

Je werkt zelfstandig aan het huiswerk.
-> zie Magister.

Zorg dat je dit dinsdag 20 juni af hebt. 

De laatste weken:
Meer dan lezen § 5 en 6. 

De toets in de toetsweek is een leestoets. 

Herhaling van ALLE stof van Cursus 1 - Meer dan lezen

Slide 24 - Tekstslide