wk14 6 apr - PE en volgorde woorden bijzin - voegwoorden

Doelen voor 6 april
- Ik leer in deze les welke Duitse voegwoorden er zijn.
- Ik leer in deze les wat de betekenis ervan is.
- Ik leer in deze les wat de werkwoordsvolgorde is bij bepaalde voegwoorden.
- ik heb 2 oefeningen modale ww nagekeken
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doelen voor 6 april
- Ik leer in deze les welke Duitse voegwoorden er zijn.
- Ik leer in deze les wat de betekenis ervan is.
- Ik leer in deze les wat de werkwoordsvolgorde is bij bepaalde voegwoorden.
- ik heb 2 oefeningen modale ww nagekeken

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoorden - Grammatik
Voegwoorden (Konjunktionen)
Een voegwoord zorgt voor het verbinden van zinnen of zinsdelen. Voegwoorden worden gebruikt om bijzinnen toe te voegen of 2 hoofdzinnen te verbinden en worden gescheiden door een komma. Een voegwoord geeft tevens een verband, oorzaak, gevolg, tegenstelling, argumentatie aan. Bijvoorbeeld:
  • Wir nehmen es mit, denn wir finden es schön. - We nemen het mee, want we vinden het mooi (denn --> want --> argumentatie)
  • Wir brauchen kein Tee, aber wir wollen Kaffee. - We hebben geen thee nodig, maar wij willen koffie. (aber --> maar --> tegenstelling)




Slide 2 - Tekstslide

Voegwoorden:       denn    deshalb      oder     und   ob   
                                     want     daarom      of          en        of    
Ich habe den Bus verpasst, deshalb bin ich zu spät
Kommst du mit oder bleibst du zu Hause?.

De woordvolgorde in de zin is hetzelfde als in het NL bij deze voegwoorden.
We hebben te maken met hoofdzinnen.


Slide 3 - Tekstslide

Hoofdzin en hoofdzin
In het Duits zijn er 5 woorden die een hoofdzin met een hoofdzin kunnen verbinden: 
und (en), aber (maar), denn (want), oder (of), deshalb (daarom)

In het geval van de 2e zin is de volgorde naar deze woorden hetzelfde als in het Nederlands
Ich liebe es zu wandern und ich gehe gerne in die Stadt.
Ich gehe in die Stadt, aber ich will nichts kaufen.
Ich gehe in die Stadt, denn ich will einen neuen Pullover kaufen.
Kommst du mit oder bleibst du zu Hause?
Ich habe den Bus verpasst, deshalb bin ich zu spät.

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdzin en bijzin
In het Duits zijn er ook voegwoorden die een hoofdzin en een bijzin verbinden: dass (dat), ob (of), wenn (als, indien), weil (omdat), nachdem (nadat), obwohl (hoewel), als (toen), bevor (voordat)

Na deze woorden staat de persoonsvorm ALTIJD achteraan in de bijzin!
Ich weinte, weil er mich gekrenkt hat.
Meine Mutter sagt, dass ich zu Hause kommen soll.
Bitte sag es, bevor er böse werden kann.
Ich will wissen, ob du deine Hausaufgaben gemacht hast
Obwohl er noch nicht gegessen hat, hat er keinen Hunger (vergelijk: er hat nicht gegessen)
Als ich noch sehr klein war, bin ich mit dem Fahrrad gefallen (vergelijk: ich war noch sehr klein)

Slide 5 - Tekstslide

Voegwoorden:  bevor  obwohl   weil   dass    nachdem
                      voordat   hoewel    omdat   dat       nadat

Bij deze voegwoorden verandert de zinsstructuur doordat de persoonsvorm aan het eind van de zin komt te staan. 
We hebben te maken met een bijzin.

Ich weinte, weil er mich gekrenkt hat.
Meine Mutter sagt, dass ich zu Hause kommen soll.
Bitte sag es, bevor er böse werden kann.


Slide 6 - Tekstslide

Wenn en Wann?
Wenn: voorwaarde --> Als
wann: vragen naar moment in tijd --> wanneer

Dus: 
Wenn du Zeit hast, kommst du sicher (als je tijd hebt, komt je zeker)
Wann hast du eigentlich Zeit? (wanneer heb je eigenlijk tijd?)

Slide 7 - Tekstslide

ob / oder
ob = voegwoord 
oder geeft een keuze aan

Ich weiß nicht, ob ich Französich oder Deutsch als Fremdsprache wählen soll.

Slide 8 - Tekstslide

Welke voegwoorden kunnen twee hoofdzinnen aan elkaar verbinden?
A
aber, denn, und, als, ob
B
aber, und, oder, bevor, da
C
aber, und, dass, ob, obwohl
D
aber, und, oder, deshalb

Slide 9 - Quizvraag

Welke voegwoorden kunnen een hoofdzin aan een bijzin verbinden:
A
aber, und, dass
B
als, bevor, dass, weil
C
denn, und, als, bevor
D
bevor, dass, ob, wenn

Slide 10 - Quizvraag

Een voegwoord kan een hoofdzin met een andere hoofdzin verbinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Een voegwoord kan een bijzin niet aan een hoofdzin verbinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Ich will wissen, ob du kannst kommen
B
Ich will wissen, ob du kommen kannst
C
Als ich war in Italien, war das Wetter schön
D
Als ich in Italien war, war das Wetter schön

Slide 13 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Ich komme morgen nach Hause, weil meine Ferien vorbei sind
B
Ich komme morgen nach Hause, weil meine Ferien sind vorbei.
C
Mein Vater will Kaffee, aber meine Mutter Tee will.
D
Mein Vater will Kaffee, aber meine Mutter will Tee.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Ich habe einen Kuchen gebacken, wenn du hast Lust kannst du ein Stück haben.
B
Ich habe einen Kuchen gebacken, wenn du Lust hast kannst du ein Stück haben.
C
Nachdem er gegangen war, haben wir aufgeräumt
D
Nachdem er war gegangen, haben wir aufgeräumt.

Slide 15 - Quizvraag

En nu?
Je gaat nu opdracht 6 (modale ww) en 7 (voegwoorden) maken.

Ben je eerder klaar: ga woordjes A en B leren
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Nakijken modale ww
Welke zin weet je niet zeker?
Vergelijk eerst jouw antwoorden met je buurman/buurvrouw
Heb je dan nog zinnen waar je niet zeker van bent?

Slide 17 - Tekstslide

Hausaufgaben
L. Wörter A und B
l. modale ww (S. 160)
m. oefeningen  3 en 4 modale ww

Slide 18 - Tekstslide