(t)vwo 3 - Spelling H2-3-4-5 - Herhaling

(t)vwo 3 - Spelling H2-3-4-5 - Herhaling
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

(t)vwo 3 - Spelling H2-3-4-5 - Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Spelling H2
accenten

Slide 2 - Tekstslide

Welk leesteken wordt hier gebruikt?
façade
A
accent grave
B
accent aigu
C
cedille
D
trema

Slide 3 - Quizvraag

Welk leesteken wordt hier gebruikt?
tweeën
A
accent grave
B
accent aigu
C
cedille
D
trema

Slide 4 - Quizvraag

Welk leesteken wordt hier gebruikt?
géén één
A
accent grave
B
accent aigu
C
accent circonflexe
D
trema

Slide 5 - Quizvraag

Welk leesteken wordt hier gebruikt?
crêpe
A
accent grave
B
accent aigu
C
accent circonflexe
D
trema

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
menu'tje
B
menuutje

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
's middags
B
s' middags

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
hobby'tje
B
hobbytje

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
cowboy's
B
cowboys

Slide 10 - Quizvraag

Spelling H3
met of zonder -n?

Slide 11 - Tekstslide

Waarom is de zin goed of fout?
Enkelen hadden de marathon niet uitgelopen.

Slide 12 - Open vraag

Waarom is de zin goed of fout?
Naar die wedstrijd gaan alleen de beste.

Slide 13 - Open vraag

Waarom is de zin goed of fout?
Eva en Ella hebben beiden de kappersopleiding gedaan.

Slide 14 - Open vraag

Waarom is de zin goed of fout?
De bejaarde had zin in een ijsje.

Slide 15 - Open vraag

Waarom is de zin goed of fout?
Prince behoorde tot de groten der muzikanten.

Slide 16 - Open vraag

Spelling H4
Getallen

Slide 17 - Tekstslide

Welke schrijfwijze is juist?
A
18 miljoen
B
driehonderd
C
vijfentwintig
D
1

Slide 18 - Quizvraag

Welke schrijfwijze is juist?
A
twaalf miljard
B
twaalfmiljard
C
12 miljard
D
dertien miljard

Slide 19 - Quizvraag

Welke schrijfwijze is juist?
A
driezevende
B
vijf twaalfde
C
tweeëneenhalf
D
drie kwarts maat

Slide 20 - Quizvraag

Welke schrijfwijze is juist?
A
twaalf graden
B
vijf centimeter
C
2
D
8 meter

Slide 21 - Quizvraag

Spelling H5
Woorden korter schrijven
Geef bij de volgende vragen aan of het verkorte woord een afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting of een symbool is. 

Slide 22 - Tekstslide

dvd
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 23 - Quizvraag

laser
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 24 - Quizvraag

afko
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 25 - Quizvraag

zsm
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 26 - Quizvraag

zsm
A
letterwoord
B
initiaalwoord
C
afkorting
D
verkorting

Slide 27 - Quizvraag