27/09/2022 grammatica woordsoorten herhaling

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten stil lezen uit je leesboek

Doe je telefoon in de telefoontas
Leg al je boeken op tafel
Ga rustig op je plaats zitten


Slide 3 - Tekstslide

Herhaling grammatica woordsoorten brugklas + nieuwe theorie

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen? 
- Wat weet je nog?
- Uitleg nieuwe theorie
- Werken aan de opdracht

Aan het einde van de les heb je alle woordsoorten tot nu toe herhaald. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je nog?

Slide 6 - Tekstslide

Bij een taxirit wordt niet altijd hetzelfde tarief gevraagd
Benoem de onderstreepte woorden. 
  1. bij: voorzetsel 
  2. een: onbepaald lidwoord
  3. wordt: hulpwerkwoord
  4. niet: bijwoord 
  5. tarief: zelfstandig naamwoord
  6. gevraagd: zelfstandig werkwoord 

Slide 7 - Tekstslide

Iedereen eet liever de hamburgers van McDonalds dan deze vette.
Benoem de onderstreepte woorden.
  1. eet: zelfstandig werkwoord
  2. hamburgers: zelfstandig naamwoord
  3. deze: aanwijzend voornaamwoord
  4. vette: bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Nieuwe theorie 
Koppelwerkwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, onbepaald voornaamwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
  • Als er zin een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord staat, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).

  • zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. 

  • Als er meerdere werkwoorden zijn, staat het koppelwerkwoord achter in de zin. De andere werkwoorden zijn hulpwerkwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan.
  • Bijvoorbeeld: ik ben verliefd, ze zijn erg mooi

  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnm) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
  • Bijvoorbeeld: mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt.

  • Er was iemand aan de telefoon die jou iets wilde vragen. 
  • Men vraagt zich af of die paddenstoelen wel gezond zijn.
  •  Weten jullie voor welke artiest iedereen hier in de rij staat?

Slide 13 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Drie lastige gevallen:
  • Het woord je is een onbepaald voornaamwoord als het men betekent:
    - Zulke goedkopen schaatsen kan je maar beter niet kopen. 
  • Het woord wat is een onbepaald voornaamwoord als het iets betekent:
    - Heb je nog wat gekocht bij de Primark?
  • Het woord het is een onbepaald voornaamwoord als het niet naar iets verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft:
    - Het is vier uur en buiten is het guur. 

Slide 14 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord

Slide 15 - Tekstslide

Werken aan de opdracht
Wat? Maak het werkblad dat je van mij krijgt. 
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les. Het is huiswerk voor 04/10. 
Vragen? Lees nog goed de theorie door.
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk of lees uit je leesboek.

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk

Voor volgende week dinsdag (04/10) moet het werkblad af zijn.
Schrijf dit op in je plenda.

Slide 17 - Tekstslide