2 Mavo 10 mei

goedemiddag 2 mavo
Leuk dat jullie er weer zijn!! :) 

paragraaf 6.4 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

goedemiddag 2 mavo
Leuk dat jullie er weer zijn!! :) 

paragraaf 6.4 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag ga je leren;
- Wat de rijksbegroting is​
- Wat de miljoenennota is​
- Wat een begrotingstekort of begrotingsoverschot is​
- Rekenen met grote getallen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

rijksbegroting, miljoenennota &
begrotings- tekort/overschot

Slide 4 - Woordweb

Rijksbegroting
De derde dinsdag in september is Prinsjesdag. 
Dan leest de koning de troonrede voor. En de regering maakt dan de rijksbegroting bekend.​

De rijksbegroting - overzicht van de verwachte- inkomsten en uitgaven

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Miljoenennota
Bij de rijksbegroting hoort de miljoenennota. 

de regering legt keuzes uit
(waarom bezuinigen of waarom btw verhogen)
De regering mag haar plannen uitvoeren na goedkeuring de Eerste- en Tweede Kamer.

Slide 7 - Tekstslide

begrotingstekort- of overschot?
De inkomsten en uitgaven op de rijksbegroting zijn nooit helemaal gelijk aan elkaar.​

Als de uitgaven meer zijn dan de inkomsten, is er een begrotingstekort.​

Als er meer inkomsten dan uitgaven zijn, is er een begrotingsoverschot.

Slide 8 - Tekstslide

De overheid geeft 100 miljoen uit, ze ontvangen 50 miljoen.

A
Overschot 50 miljoen
B
Overschot 100 miljoen
C
tekort 50 miljoen
D
tekort 100 miljoen

Slide 9 - Quizvraag

Met grote getallen rekenen
1 miljoen (1 mln) = 1.000.000​
1 miljard (1 mld) = 1.000.000.000​
Als je met miljarden en miljoenen moet rekenen, kun je de miljarden omzetten in miljoenen.​
1 miljard = 1.000 miljoen​

Voorbeeld: ​
€ 54 miljard = 54 × € 1.000 miljoen = € 54.000 miljoen​

Slide 10 - Tekstslide

Miljoenen naar miljarden
Het omgekeerde kan ook: van miljoenen kun je miljarden maken.​
1.000 miljoen = 1 miljard​

Voorbeeld: ​
€ 12.500 miljoen = (€ 12.500 ÷ 1.000) mld = € 12,5 mld​

Slide 11 - Tekstslide

De overheid ontving € 11,8 miljard aan btw. In de volgende periode was dat € 400 miljoen meer.​

Hoeveel btw kreeg de overheid toen?
A
11,840 miljard
B
12.200 miljoen
C
12,2 miljard
D
11.840 miljoen

Slide 12 - Quizvraag

uitwerking
€ 11,8 miljard = € 11.800 miljoen​
€ 11.800 mln + € 400 mln = € 12.200 miljoen​

Of:​
€ 400 miljoen = € 0,4 miljard​
€ 11,8 mld + € 0,4 mld = € 12,2 miljard

Slide 13 - Tekstslide

Nederland heeft 17 miljoen inwoners. De overheid geeft € 8 miljard uit aan het voortgezet onderwijs.

Hoeveel is dat gemiddeld per inwoner?
A
€470,59
B
€4.705,90
C
€47,06
D
€47.059,-

Slide 14 - Quizvraag

Uitwerking 
De som is: € 8 miljard ÷ 17 miljoen Nederlanders = 
€ 8 miljard = € 8.000 miljoen​
€ 8.000 miljoen ÷ 17 miljoen = ....

Bij delen mag je de miljoenen tegen elkaar wegstrepen.
 
Dus: € 8.000 miljoen ÷ 17 miljoen =​
€ 8.000 ÷ 17 = € 470,59

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
Paragraaf 6.4
Opdracht 48 tot en met 63

Aan het eind van de les minstens tot opdracht 55

Fluisteren mag


Slide 16 - Tekstslide

In de miljoenennota staan;
A
De rijksbegroting
B
De belangrijkste plannen van het kabinet voor het volgende jaar besproken
C
De nieuwe regering van het volgende jaar

Slide 17 - Quizvraag

De overheid ontving € 1,02 miljard aan aardgas.
De overheid moet voor de verzakkingen en schade bij de Groningers 850 miljoen betalen aan hen.

Dit zorgt voor een;



A
Begrotingsoverschot van 170 miljoen
B
Begrotingsoverschot van 150,02 miljoen
C
Begrotingsoverschot van 150,2 miljoen
D
Begrotingsoverschot van 152 miljoen

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag!
Paragraaf 6.4
Opdracht 48 tot en met 63
Aan het eind van de les minstens tot opdracht 55

Fluisteren mag

Slide 19 - Tekstslide