HS3, spelling, HV1Q, 02-04-2021

Welkom!
Wat heb je nodig? Boek, schrift en pen
Waar gaan we mee aan de slag? Spelling blz. 124 en 125
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Wat heb je nodig? Boek, schrift en pen
Waar gaan we mee aan de slag? Spelling blz. 124 en 125

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Meervouden bij foto's 
- Uitleg bijvoeglijk naamwoorden 
- Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

meervoud van motor
meervoud van college

Slide 3 - Tekstslide

meervoud van blad
meervoud van camera

Slide 4 - Tekstslide

meervoud van paal
meervoud van rommel/afval/rotzooi

Slide 5 - Tekstslide

meervoud van kunst
meervoud van stof
meervoud van katoen

Slide 6 - Tekstslide

meervoud van slakkenhuis
meervoud van haarelastiek

Slide 7 - Tekstslide

meervoud van slakkenhuis
meervoud van haarelastiek

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord

Bijvoorbeeld de mooie trui, het spannende verhaal of de ingewikkelde rekensom. 

Bij stoffelijk bijvoeglijknaamwoorden komt er -en- achter de stof te staan! 

De katoenen broek, het linnen truitje, de betonnen muur. 




Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
maar... Nederlands zou Nederlands niet zijn als ook hier een uitzondering op was. 

Bij 'nieuwe' stoffen, komt er helemaal geen -e- of -en- achter het woord te staan. 
Bijvoorbeeld: plastic bakje, aluminium fiets, polyester boot. 






Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
maar... Nederlands zou Nederlands niet zijn als ook hier een uitzondering op was. 

Bij 'nieuwe' stoffen, komt er helemaal geen -e- of -en- achter het woord te staan. 
Bijvoorbeeld: plastic bakje, aluminium fiets, polyester boot. 






Slide 11 - Tekstslide

Voltooid deelwoord en bnw
Het voltooid deelwoord
en
Het bijvoeglijk naamwoord
  • Het voltooid deelwoord is een woord dat meestal begint met ge-, be-, ver en in de zin staat met hebben/worden/zijn
  • Het bijvoeglijknaamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. 

Slide 12 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bnw
Maar je kan je ze ook combineren. Dan wordt een voltooid deelwoord gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord. 
Bijvoorbeeld: de gemiste kans, het afgelopen concert, de gewassen broek, het gebruikte potlood. etc

Je hebt drie opties hoe je dit moet schrijven.
1. Je zet gewoon een -e- achter het voltooid deelwoord
2. Je moet een klinker weglaten
3. Je moet een medeklinker toevoegen. 


Slide 13 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
1. Je voegt een -e- toe.
De brand verwoest alles --> De verwoeste schuur.

2. Je moet een klinker weglaten
De kinderen waren verkleed --> de verklede kinderen

4. Je moet een medeklinker toevoegen
De man is gered --> De geredde man.

5. Voltooid deelwoorden die eindigen op -en- blijven ook zo als bijvoeglijk naamwoord. 
De taart is gebakken --> de gebakken taart. 

Je schrijft een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? opdracht 26, 27 en 28. (blz. 127 en 128)
Hoe veel tijd? Tot het einde van deze les
Klaar? Mag je iets voor jezelf doen :-) 


Slide 16 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Is het een persoonsvorm in de t.t.? 

Ik - schrijf de ik-vorm
hij/zij/jij schrijf de ik-vorm + t
Staat jij achter de persoonsvorm? Schrijf dan de ik-vorm!
Loop jij? 

Verleden tijd

Staat de persoonsvorm in de v.t.?

Gebruik 't kofschip om te bepalen hoe je zwakke werkwoorden schrijft.

Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip?
Dan komt er +te(n) achter de ik-vorm
Nee? Dan komt er +de(n) achter de ik-vorm)

Slide 17 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Hij ... (vinden) dat altijd zo leuk!

Mijn buurman ... (worden) morgen 50 jaar!



Jack ... (verhuizen) morgen naar Lelystad.


Verleden tijd

Ik ... (praten) regelmatig met Job. 

Sam ... (antwoorden) erg snel op WhatsApp. 

Let op! Bij het voltooid deelwoord gebruik je ook het 't kofschip.

Jack is wel eens vaker ... (verhuizen)




Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 21 en 22 bepreken
blz. 124 


Slide 19 - Tekstslide

Meervoudsvormen
blz. 126 

Kijk je mee? 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het doel van een inleiding?

Slide 21 - Open vraag

Noem één manier die een schrijver kan gebruiken om een tekst in te leiden.

Slide 22 - Open vraag

Noem één manier hoe je een tekst kan afsluiten

Slide 23 - Open vraag

Wat is het doel van een slot in een tekst?

Slide 24 - Open vraag

Op welke plek staat de kernzin meestal in de alinea?

Slide 25 - Open vraag

Welke tekstdoelen kennen we allemaal? Je kan ze los insturen!

Slide 26 - Woordweb

Welke tekstvormen ken je allemaal?

Slide 27 - Woordweb

Welke tekstsoorten ken je? Je kan ze los insturen.

Slide 28 - Woordweb

De hoofdgedachte (blz. 195)
De hoofdgedachte is dat wat de schrijver over het onderwerp wilde vertellen. 

De hoofdgedachte = een samenvatting van het onderwerp + de hoofdzaken, geformuleerd in één zin. 

Hoewel het onderwerp altijd één of een groepje woorden is, is de hoofdgedachte altijd een zin. 


Slide 29 - Tekstslide

Tips om de hoofdgedachte te vinden

1. Schrijf het onderwerp van de tekst op
2. Stel de vraag: Wat vertelt de schrijver over het onderwerp?
3. Bestudeer goed de titel en de inleiding: hierin staat vaak een aanwijzing
4. Vat de hoofdzaken over het onderwerp samen
5. Formuleer de hoofdgedachte in één complete zin
LET OP: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 30 - Tekstslide

2

Slide 31 - Video

00:44
Wat denk jij dat het onderwerp dan zou kunnen zijn?

Slide 32 - Open vraag

01:33
Wat denk jij dat de hoofdgedachte van deze tekst zal zijn?

Slide 33 - Open vraag

Samengevat
  1. De hoofdgedachte is één zin
  2. De hoofdgedachte vat de tekst samen
  3. De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of titel
  4. De hoofdgedachte is nooit een vraag

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? opdracht 44 blz. 195
Wat lezen? Tekst 6 blz. 196
Hoe veel tijd? Tot het einde van deze les
Klaar? Lees alvast de theorie op blz. 197. Hier gaan we morgen mee bezig!
Ook klaar? Ga aan de slag met een ander vak. 

Slide 35 - Tekstslide