quiz over gramm en spelling H2

Een quiz over zinsontleden (10 vragen) en spelling (10 vragen) H2.

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Een quiz over zinsontleden (10 vragen) en spelling (10 vragen) H2.

Slide 1 - Tekstslide

1. De fantastische zwemmer zwom de wedstrijd in het Olympisch stadion.
- Benoem 'de fantastische zwemmer'.

Slide 2 - Open vraag

2. De fantastische zwemmer zwom de wedstrijd in het Olympisch stadion.
- Benoem 'in het Olympisch stadion'

Slide 3 - Open vraag

3. In het koude noodgebouw hangen posters over godsdienst.
- Benoem 'posters over godsdienst'

Slide 4 - Open vraag

4. In het koude noodgebouw hangen posters over godsdienst.
- Benoem 'in het koude noodgebouw'

Slide 5 - Open vraag

5. Wie heeft die trap gemaakt?
- Benoem wwg

Slide 6 - Open vraag

6. Wie heeft die trap gemaakt?
- Benoem het woordje 'wie'

Slide 7 - Open vraag

7. Wanneer geef je dat heerlijke chocolaatje aan mevrouw Wieling?
- Benoem het woordje 'wanneer'

Slide 8 - Open vraag

8. Wanneer geef je dat heerlijke chocolaatje aan mevrouw Wieling?
- Benoem het woordje 'aan mevrouw Wieling'

Slide 9 - Open vraag

9. In december heeft de Koning de inwoners van Indonesië begroet.
- Benoem het wwg

Slide 10 - Open vraag

10. In december heeft de Koning de inwoners van Indonesië begroet.
- Benoem het lv

Slide 11 - Open vraag

11. Wat is het meervoud van bacterie?
A
bacterieën
B
bacteriën

Slide 12 - Quizvraag

12. Wat is het meervoud van hobby?
A
hobbys
B
hobby's
C
hobbies

Slide 13 - Quizvraag

13. wat is het meervoud van tosti?
A
tosti's
B
tosties
C
tostis

Slide 14 - Quizvraag

14. Wat is het meervoud van relatie?
A
relatie's
B
relaties

Slide 15 - Quizvraag

15. Wat is het meervoud van melodie?
A
melodieën
B
melodies
C
melodiën

Slide 16 - Quizvraag

16. Waarom heb je me niks (vertellen)?
A
verteld
B
vertelt

Slide 17 - Quizvraag

17. Over een week (behalen) hij vast zijn diploma.
A
behaalt
B
behaald

Slide 18 - Quizvraag

18. Als je de vraag (herhalen), kan ik antwoord geven.
A
herhaald
B
herhaalt

Slide 19 - Quizvraag

19. Ik denk dat hij het boek heeft(vertalen).
A
vertaalt
B
vertaald

Slide 20 - Quizvraag

20. Heeft Berber nou alweer een muntje (scoren)?
A
gescoord
B
gescoort

Slide 21 - Quizvraag