Toets thema 3: De bloedsomloop

Toets:
De bloedsomloop
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets:
De bloedsomloop

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide


1 Benoem de letters P, Q en R

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide


2 Welke twee cijfers geven bloedvaten van de kleine bloedsomloop aan?




A
1 en 4
B
2 en 5
C
3 en 6
D
1 en 3

Slide 5 - Quizvraag

3 Bij suikerziekte is het glucosegehalte van het bloed te hoog.
Waar in het bloed bevindt de voedingsstof glucose zich vooral?

A
In de rode bloedcellen
B
In de witte bloedcellen
C
In de bloedplaatjes
D
In het bloedplasma

Slide 6 - Quizvraag

4 Als je rookt, krijg je verschillende schadelijke stoffen binnen, zoals nicotine en koolstofmonoxide.
Een gevolg van nicotine is vernauwing van bloedvaten. Het gas koolstofmonoxide is vooral schadelijk omdat het in de bloeddeeltjes terechtkomt die zuurstof vervoeren. Hierdoor kan het bloed minder zuurstof opnemen.


In welke bloeddeeltjes komt koolstofmonoxide terecht volgens bovenstaande informatie?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide


Tekst
5 In welk nummer van het uitscheidingsstelsel wordt urine opgeslagen? Hoe heet dit onderdeel?

Slide 9 - Open vraag

In afbeelding 5 zie je schematisch het bloedvatenstelsel.
 Amy heeft buikpijn. Ze neemt een pijnstiller. In haar verteringskanaal worden de werkzame stoffen uit de pijnstiller opgenomen in het bloed.
 Met het bloed komen de stoffen eerst in de lever terecht en daarna worden ze verder door het lichaam vervoerd.

Slide 10 - Tekstslide


6 De letter P geeft het bloedvat aan waardoor bloed van het verteringskanaal rechtstreeks naar de lever gaat.

Hoe heet dit bloedvat?

Slide 11 - Open vraag

 Nordic Walking is een nieuwe sport die lijkt op langlaufen, lopen met stokken, maar zonder ski's (zie afbeelding 6).

 Deze vorm van wandelen is ontstaan in Finland. Bij Nordic Walking worden de nek-, schouder- en armspieren intensief gebruikt. Ook de rug-, buik-, heup- en beenspieren worden intensiever gebruikt dan bij sportief wandelen. Bij een juist uitgevoerde techniek ligt het totale energiegebruik 20% hoger dan bij sportief wandelen.

Slide 12 - Tekstslide

7 Twee bloedvaten zijn: de armslagader en de beenslagader.

Via welk bloedvat, of welke bloedvaten zal er – vergeleken met sportief wandelen – meer zuurstof en voeding worden vervoerd?

A
alleen via de armslagader
B
alleen via de beenslagader
C
via de armslagader en de beenslagader

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide


 8 In afbeelding 7 is een deel van het uitscheidingsstelsel weergegeven. Op plaats P sluit een niersteen de doorvoer helemaal af.

Wat is het gevolg van deze afsluiting?

A
Er kan geen afvoer van bloed meer plaatsvinden uit deze nier.
B
Er kan geen afvoer van urine meer plaatsvinden uit de blaas.
C
Er kan geen afvoer van urine meer plaatsvinden uit deze nier.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide


9 Bij sommige diersoorten komen zogenaamde wondernetten voor. Bij zo’n wondernet vertakt een slagader zich in kleinere slagaders die weer uitkomen in één grotere slagader (zie afbeelding 8). Een wondernet bestaat uit slagaders.
 Drie plaatsen in de bloedvaten van dit wondernet worden met de letters P, Q en R aangegeven. De samenstelling van het bloed op deze plaatsen wordt met elkaar vergeleken. Welke letter geeft de plaats aan waar de hoeveelheid van de voedingsstof glucose in het bloed het laagst is?

Slide 17 - Open vraag

10 Het bloed stroomt van een kuitspier via de longen weer terug naar dezelfde kuitspier. Het bloed gaat daarbij minstens tweemaal door het hart.

Door welke delen van het hart stroomt het bloed hierbij achtereenvolgens?

Slide 18 - Open vraag

Lees de onderstaande tekst en bekijk tabel 1. 
(op de volgende slide) Gebruik dit bij vraag 11, 12 en 13.
 Faiz en Jill maken een werkstuk over de werking van het hart. Ze doen een onderzoek naar de invloed van inspanning op het aantal hartslagen per minuut. Aan het onderzoek doen 81 leerlingen mee. Eerst tellen ze van elke leerling het aantal hartslagen per minuut in rust. Vervolgens doet elke leerling gedurende vijf minuten kniebuigingen. Daarna meten ze weer de hartslag op verschillende momenten.
 Ze hebben de leerlingen in twee groepen ingedeeld. De ene groep bestaat uit leerlingen die veel aan sport doen, de andere uit leerlingen die nooit sporten.
 

Slide 19 - Tekstslide

Ze hebben de leerlingen in twee groepen ingedeeld. De ene groep bestaat uit leerlingen die veel aan sport doen, de andere uit leerlingen die nooit sporten.

 De resultaten van hun onderzoek staan in tabel 1.

Slide 20 - Tekstslide

Faiz en Jill schrijven in hun verslag dat het hart sneller gaat kloppen bij inspanning. Het bloed stroomt daardoor sneller dan in rust.

11 Leg uit waarvoor het nodig is dat het bloed sneller stroomt bij inspanning.

Slide 21 - Open vraag

12 Geef een verklaring voor het verschil in het gemiddeld aantal hartslagen per minuut bij sporters en niet-sporters meteen na inspanning.

Slide 22 - Open vraag

13 Geef een verklaring voor de waarneming dat het gemiddeld aantal hartslagen per minuut bij sporters 1 minuut na de inspanning veel sterker is gedaald dan bij niet-sporters.

Slide 23 - Open vraag