Herhalingsles persoonsvorm + onderwerp (les 6)

1. Maak de zin vragend. 
Het werkwoord dat aan het begin van de zin komt, is de persoonsvorm.

2. Zet de zin in een andere tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.


Hoe vind je de persoonsvorm?
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2,4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1. Maak de zin vragend. 
Het werkwoord dat aan het begin van de zin komt, is de persoonsvorm.

2. Zet de zin in een andere tijd.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.


Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm en onderwerp
Wat ga je leren?
- Je leert wat het onderwerp is
- Je oefent weer met de persoonsvorm
- Je kan in de zin een persoonsvorm en een onderwerp vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Typ een voorbeeld van een persoonsvorm.

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Wat is een persoonsvorm?

Slide 5 - Tekstslide

Typ een voorbeeld van een onderwerp

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Woordweb

Hoe vind je het onderwerp?
Het onderwerp is een ding of een persoon die in de zin iets doet of iets is.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Wat is de persoonsvorm?
Zalmen zwemmen altijd tegen de stroom in.
A
Zalmen
B
zwemmen
C
altijd
D
tegen de stroom in

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Mijn vader heeft een tuinbouwbedrijf dat komkommers kweekt.
A
Mijn vader
B
heeft
C
een tuinbouwbedrijf
D
komkommers

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp

Biologie is mijn lievelingsvak op school.
A
is
B
biologie
C
mijn lievelingsvak
D
op school

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Khalid is allergisch voor parkieten.
A
is
B
Khalid
C
allergisch
D
voor parkieten

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Wij halen morgen een hond uit het dierenasiel.
A
wij
B
halen
C
een hond
D
uit het dierenasiel

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Op de markt in Frankrijk verkopen boeren levende kippen en eenden.
A
op de markt in Frankrijk
B
verkopen
C
boeren
D
levende kippen en eenden.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De begroeiing van de dijk werd te hoog.
A
De begroeiing van de dijk
B
werd
C
te
D
hoog

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De wolf is in Nederland een zeer zeldzaam dier.
A
De wolf
B
is
C
in Nederland
D
een zeer zeldzaam dier.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

De reuzenaronskelk bloeit om de paar jaar.
A
om de paar jaar
B
De reuzenaronskelk
C
bloeit

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Op school krijgen wij een les over plastic afval in de oceanen.
A
wij
B
op school
C
krijgen
D
Plastic afval

Slide 19 - Quizvraag

Kan je nu beginnen aan het volgende werkblad?

Slide 20 - Poll

Maak  de volgende bladzijde
Stap 1;   Wat is de stam of de ik- vorm( denk aan de hamer)
Stap 2: welk onderwerp hoort er bij de pv? ( is dat er 1 of zijn dat er meer)
Stap 3: zorg dat je de pv aanpast aan het onderwerp.


Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld

Bewegen
Stap 1: beweeg
Stap 2: de jonge kinderen
Stap 3 : de jonge kinderen bewegen.

Slide 22 - Tekstslide