Taal: Thema 6, week 1, les 2

Ken jij een woord met een voorvoegsel?
1 / 29
volgende
Slide 1: Open vraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ken jij een woord met een voorvoegsel?

Slide 1 - Open vraag

lesdoel
Ik herken een voorvoegsel en kan een woord met het juiste voorvoegsel samenstellen.

Slide 2 - Tekstslide

Verschillende voorvoegsels:

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf een woord op met het voorvoegsel on- of be- of ver-

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf een woord op met het voorvoegsel her- of on- of ont- of on-

Slide 6 - Open vraag

ont- is een : ontkenning of tegenstelling

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord heeft een voorvoegsel?
In de vakantie voel ik mij heel ontspannen.
A
vakantie
B
voel
C
heel
D
ontspannen

Slide 8 - Quizvraag

Als de sneeuw gaat smelten noem je dat dooien. Als je iets uit de diepvriezer haal moet je dat ..........?

Slide 9 - Open vraag

Als je moeder je roept moet je komen. Als je ergens voor moet vluchten wil je aan iets ......

Slide 10 - Open vraag

Her- betekent: opnieuw

test
test
test
test
Opnieuw bouwen
Opnieuw inrichten
Opnieuw trouwen

Slide 11 - Tekstslide

Welk woord heeft een voorvoegsel?
Oude spullen willen wij vaak hergebruiken. .
A
oude
B
spullen
C
vaak
D
hergebruiken

Slide 12 - Quizvraag

Wat past er op de stippeltjes?
De brand heeft ons huis vernietigd maar wij gaan het .......
A
herbouwen
B
gebouwen
C
aanbouwen

Slide 13 - Quizvraag

-on betekent: slecht/verkeerd/niet
test
test
test
test
onkruid
Onkruid: verkeerd kruid
Onwel: niet wel, niet goed, niet lekker
Ongemak: niet op het gemak

Slide 14 - Tekstslide

Wat past er op de stippeltjes?
Ik vind de opdracht niet duidelijk maar............
A
onvriendelijk
B
ongevaarlijk
C
ongezellig
D
onduidelijk

Slide 15 - Quizvraag

Wat past er op de stippeltjes?
Hij is niet vriendelijk dus hij is............
A
onvriendelijk
B
ongevaarlijk
C
ongezellig
D
onduidelijk

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde van
gevaarlijk?

Slide 17 - Open vraag

ver- wordt vaak toegevoegd aan werkwoorden; geeft een verandering of een versterking aan.

Slide 18 - Tekstslide

Als je in een andere stad gaat wonen dan ga je .........?

Slide 19 - Open vraag

's Avonds ga ik slapen. Als ik te mijn wekker niet hoor dat heb ik mij .........

Slide 20 - Open vraag

-ge : wordt gebruikt bij werkwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het voorvoegsel van het onderstreepte woord?
Ik wordt vaak wakker van het gesnurk van mijn vader.

Slide 22 - Open vraag

Wat past er op de stippeltjes?
Het treiteren houdt niet op. Ik wordt steeds ............
A
getrappeld
B
getrakteerd
C
getreiterd

Slide 23 - Quizvraag

Wel het voorvoegsel ge-
Geen voorvoegsel ge-
geblaas
geeuwen
geschreeuw
gelden
gevangen
graven
groeten
gemis

Slide 24 - Sleepvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wel het voorvoegsel be-
Geen voorvoegsel be-
bekleden
beschrijven
beestjes
bezem
betrappen
bezoeken
begroeten
beste

Slide 26 - Sleepvraag

test
test
ondiep: niet diep
ongelukkig: niet gelukkig
hergebruik: opnieuw gebruiken

Slide 27 - Tekstslide

Sleep de voorvoegsel naar de stippen en maak drie goede woorden.
.....aardig
.....klap
.....danken
ge
on
be

Slide 28 - Sleepvraag

aan het werk
 Thema 6, week 1
Les 2
Opgave 3
Opgave 2
Plussen

Weet je niet meer hoe het was lees dan opgave 1 nog een keer.

Slide 29 - Tekstslide