TaalActief les 16, herhaling woordenschat
1 / 18
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat betekent hijgen?
A
Snel adem halen
B
Snel en hoorbaar ademen
C
Hoorbaar ademen
D
Langzaam en zachtjes ademen
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent het boeket?
A
Een bos met wortels
B
Een groot bos
C
Een bos met bloemen
D
Een bos met planten
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent kliederen?
A
Knoeien, morsen
B
Netjes werken
C
Opruimen
D
Knoeien
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord past bij de zin: De manier waarop dingen na elkaar komen.
A
Geknoei
B
Andersom
C
De boomstronk
D
Op volgorde
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord past bij de zin: Het deel wat overblijft als je een boom afzaagt.
A
Eén voor één
B
De takken
C
De boomstronk
D
De bladeren
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent je oren niet kunnen geloven?
A
Heel verdrietig zijn
B
Heel verbaast zijn over wat je hoort
C
Een handje helpen
D
Mompelen
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent de luilak?
A
Iemand die lui is
B
Iemand die verbaast is
C
Iemand die blij is
D
Iemand die veel dingen doet
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent het startsein?
A
Een teken om te laten weten dat de wedstrijd eindigt.
B
Een teken om te laten weten dat de wedstrijd begint.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een orkaan?
A
Een hele erge storm
B
Heel veel regen
Slide 11 - Quizvraag
Met een gerust hart betekent met een veilig gevoel.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent kurkdroog?
A
Heel drassig
B
Heel droog
Slide 13 - Quizvraag
De grootte is hoe groot iets is?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Pijlsnel is zo snel als een schildpad.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Een luchtbel is ...
A
Een bel van geluk
B
Een bel van zeep
C
Een bel van veren
D
Een bel van lucht
