Ontwikkeling: arm en rijk 4.1-4.3

Hfst 4
Ontwikkeling: Arm en rijk
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hfst 4
Ontwikkeling: Arm en rijk

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Scharreleconomie
In arme landen hebben mensen zonder baan geen inkomen. Ze krijgen geen uitkering.
Ze verdienen dan geld door verschillende dingen te doen en verhandelen op straat.

Armoedegrens: hoeveel geld iemand nodig heeft voor eten, wonen en kleren. In arme landen is die grens 1,25 dollar per dag. Het leven is daar goedkoper dan in rijke landen.

Slide 3 - Tekstslide

In landen hebben mensen vaak eenzijdig voedsel (vaak hetzelfde). Vaak geen schoon drinkwater en onhygiënische sanitaire voorzieningen. 

Mensen worden dan snel ziek, maar de arme mensen hebben geen toegang tot goede gezondheidszorg.
Dit is in arme landen alleen goed in orde voor de rijke burgers.

Slide 4 - Tekstslide

In rijke landen hebben de arme mensen ook toegang tot gezondheidszorg. Iedereen is ervoor verzekerd.

Slide 5 - Tekstslide

In rijke landen eten mensen steeds ongezonder (te vet en veel suiker). Hierdoor ontstaan allerlei welvaartsziektes.

Slide 6 - Tekstslide

In arme landen gaan kinderen soms niet naar school en als ze wel naar school gaan is het onderwijs vaak niet goed. 

In rijke landen is meer geld om kinderen een goede opleiding te geven.

In ontwikkelingslanden (arme landen) gaan wel steeds meer kinderen naar school.

Slide 7 - Tekstslide

4.2
Wat is arm en rijk?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

In arme landen hebben mensen zonder baan geen inkomen. Ze krijgen geen uitkering.
Ze verdienen dan geld door verschillende dingen te doen en verhandelen op straat. Dat heet....

Slide 10 - Open vraag

In rijke landen krijgen mensen welvaatsziekten. Deze ziekten ontstaan omdat mensen....
A
te lang op hun school en op hun werk zitten
B
te veel en te zoet eten
C
in de grote steden wonen
D
te weinig vrienden hebben

Slide 11 - Quizvraag

Welke bewering is niet juist?
A
In ontwikkelingslanden (arme landen) gaan wel steeds meer kinderen naar school.
B
In rijke landen is meer geld om kinderen een goede opleiding te geven.
C
In arme landen gaan kinderen soms niet naar school en als ze wel naar school gaan is het onderwijs vaak niet goed.
D
In rijke landen gaan kinderen soms niet naar school en als ze wel naar school gaan is het onderwijs vaak niet goed.

Slide 12 - Quizvraag

Welvaart: De rijkdom van een land, gemeten op basis van geld in bnp/hoofd.

Hoe meet je welvaart?
Door Bruto nationiaal product per hoofd (bnp/hoofd) uit te rekenen.

 BNP/hoofd = Alles wat in een land in een jaar wordt verdiend, gedeeld door het aantal inwoners.

Slide 13 - Tekstslide

Bron:
BuiteNLand
Noordhoff

Slide 14 - Tekstslide

Vergelijk...
Nederland:     BNP/hoofd    41.000 euro per jaar
Peru:      BNP/hoofd              7.000 euro per jaar
Niger:                                        725 euro per jaar

Slide 15 - Tekstslide

bron:
BuiteNLand 
Noordhoff

Als je wilt bepalen of een land echt arm is kijk je naar het welzijn:
  1. gezondheidszorg en levensverwachting
  2. alfabetiseringsgraad - %mensen die kunnen lezen en schrijven
  3. koopkracht - hoeveel kun je in een land kopen voor 1 $, hoe hoog zijn de prijzen

Slide 16 - Tekstslide

Levensverwachting
Opdracht:
ga op internet opzoeken wat is het gemiddelde levensverwachting voor Nederland (man - vrouw)
en voor Niger.

Slide 17 - Tekstslide

Hoe hoog is alfabetiseringsgraad in NL?

Slide 18 - Tekstslide

 Je kan landen in drie groepen verdelen als je kijkt naar welvaart.

1. koplopers (centrumlanden). de ontwikkelde landen (rijke landen) VS, Japan, Nederland

2. volgers (semiperiferie) Landen die steeds rijker worden. Rusland, India, China

3. achterblijvers (periferie) De armste landen. Veel Afrikaanse landen.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

4.3 
Ongelijkheid in arme en rijke landen

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Informele sector

-Geen officiele baan.
-Betaald geen belasting.
-Inkomsten anders elke dag.
-Geen inkomsten als je ziek bent


Slide 23 - Tekstslide

Grote sociale ongelijkheid tussen rijke en arme mensen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Formele sector.
-Vaste baan.
-Betalen belasting
-Verdienen elke maand een vast inkomen

Slide 27 - Tekstslide

Grote verschillen in 
inkomen in de steden

Slide 28 - Tekstslide

Regionale ongelijkheid zijn verschillen tussen twee regio´s (regio = gebied)

Grote armoede op het platteland. Hier is nog meer armoede dan in de steden.
Door deze regionale ongelijkheid verhuizen in arme landen veel mensen van het platteland naar de stad.

Slide 29 - Tekstslide

Beroepsbevolking: Alle mensen die betaald werk doen + alle werklozen 

Slide 30 - Tekstslide

1. Landbouw
Hoe armer een land is, hoe meer mensen in de landbouw werken.

Slide 31 - Tekstslide

2. Industrie: Werk in fabrieken. Vooral in China en andere opkomende landen is veel industrie.

Slide 32 - Tekstslide

3. Diensten
Dienstverlening, mensen die werken op kantoren, in winkels, openbaar vervoer, ziekenhuizen, scholen, horeca, etc.
In rijke landen werken de meeste mensen in de dienstensector.

Slide 33 - Tekstslide

4.4
Nederland is rijk

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Nederland 
-exporteert (producten verkopen aan het buitenland) veel landbouwproducten
-heeft veel multinationals 
-verdienen veel met diensten (transport, geldzaken, waterbouwkunde, etc)

Slide 36 - Tekstslide

Nederland is 1 vd rijkste landen van de wereld. Op de welzijnslijst staan we zelfs 5e.
Hoog inkomen, hoge koopkracht, hoge levensverwachting, bijna iedereen is alfabeet.

Sociale en regionale ongelijkheid zijn best wel laag.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Handelsland
handelsbalans is positief (we exporteren meer dan we importeren)
Bron: BuitenLand
Noordhoff

Slide 39 - Tekstslide

Grote dienstensector is een teken van rijkdom.
Bron: BuitenLand Noordhoff

Slide 40 - Tekstslide

Veel arbeidsintensieve productie is vertrokken naar lagelonenlanden.
De loonkosten zijn daar veel lager en de productie wordt zo veel goedkoper.

Slide 41 - Tekstslide

Mainport: 
Haven of vliegveld die belangrijk is voor internationaal vervoer.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

4.5 
Rijk aan de rand van Europa

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Nederland de toeganspoort naar Europa.

Via de rivieren, het spoor en de weg worden goederen vanuit de haven in Rotterdam naar het achterland vervoerd.

Achterland: Het gebied dat voor aanvoer van goederen afhankelijk is van een haven.

Slide 46 - Tekstslide

Bron: BuiteNLand
Noordhoff

Slide 47 - Tekstslide

Er zijn veel buitenlands bedrijven in Nederland.

Vestigingsplaatsfactoren: de redenen waardoor buitenlandse bedrijven besluiten zich in Nederland te vestigen.

Er staan 5 hoofdredenen in je boek op blz 86, 87.


Slide 48 - Tekstslide

Nederland distributieland: Vanuit Nederland worden veel goederen naar het buitenland vervoerd (distributie).

We hebben goede verbindingen nodig over wegen, kanalen, spoorlijnen, etc. Dit noemen we infrastructuur.

Slide 49 - Tekstslide