Duits les 3 sein en de vraagwoorden

♥lich Willkommen!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

♥lich Willkommen!

Slide 1 - Tekstslide

Das Programm für Heute
- Start
- Luisteropdracht
- Herhaling 
- De vraagwoorden
-Opdracht LessonUp
-Opdracht boek

Slide 2 - Tekstslide

Am Ende der Stunde:
  • Heb ik luistervaardigheid geoefend 
  • Ken ik de vraagwoorden in het Duits.
  • Weet ik de vertalingen van de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits.
  • Ken ik het rijtje van het werkwoord sein. 

Slide 3 - Tekstslide

Welche Zahl hörst du?
A
14
B
16
C
13
D
12

Slide 4 - Quizvraag

Welche Zahl hörst du?
A
8
B
9
C
19
D
2

Slide 5 - Quizvraag

Welche Zahl hörst du?
A
21
B
16
C
20
D
21

Slide 6 - Quizvraag

Welche Zahl hörst du?
A
20
B
16
C
21
D
28

Slide 7 - Quizvraag

Weißt du noch?

Slide 8 - Tekstslide

Schreibe auf Deutsch die Farben: rood, blauw, groen, grijs en bruin

Slide 9 - Woordweb

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
rosarot
braun

Slide 10 - Sleepvraag

zwanzig
sechzehn
zwei
sieben
neun
dreizehn

Slide 11 - Sleepvraag

Slide 12 - Tekstslide

ich
du
sie
er
es
man
wir
ihr
sie
Sie
IK
U
ZIJ MV.
JULLIE
WIJ
MEN
HET
ZIJ EV.
HIJ
JIJ

Slide 13 - Sleepvraag

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 14 - Sleepvraag

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 15 - Sleepvraag

Slide 16 - Tekstslide

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 17 - Sleepvraag

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 18 - Sleepvraag

Welke vraagwoorden zijn er?

wie = wer

wat = was

waar = wo

hoe = wie

wanneer= wann

Waarvandaan= woher

Slide 19 - Tekstslide

Wie
Wat
Wanneer
Hoe
Waar
Waarvandaan
wer
wo
wie
was
wann
woher

Slide 20 - Sleepvraag

Wat betekent ''was''?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
wat

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent het Duitse woordje "wie"?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
hoe

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent wer?
A
wie
B
hoe
C
wat
D
waar

Slide 23 - Quizvraag

________ kommst du morgen? Um halb 10
A
wer
B
wie
C
wann
D
woher

Slide 24 - Quizvraag

_______ heißt du?
A
was
B
wie
C
wo
D
wann

Slide 25 - Quizvraag

______ kommst du? Freitag
A
wer
B
wie
C
was
D
wann

Slide 26 - Quizvraag

Hausaufgaben 

Maken 
E Sprechen 14  & 18
D Grammatik 10 & 12

Leren woorden N-D heten t/m waar 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide