uitleg werkwoordspelling: herhaling

Werkwoordspelling 
1 / 68
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 68 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Hoe schrijf je 'ik reken' in de verleden tijd?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordspellingschema
  • We gaan een quiz doen met tien vragen over werkwoordspelling.
  • Je geeft antwoord. Daarna geef ik iemand de beurt om uit te leggen hoe je tot de juiste spelling komt.
  • Je mag spieken op je werkwoordspelling schema!


Slide 10 - Tekstslide

In Friesland ... de Friese taal steeds minder gesproken. (worden)
A
wordt
B
word
C
wort
D
wor

Slide 11 - Quizvraag

Het zou beter zijn, als jij je geld aan andere dingen .... (besteden)
A
besteed
B
bestee
C
gebesteed
D
besteedt

Slide 12 - Quizvraag

Is het waar, dat jij een autobus ... hebt? (besturen)
A
bestuur
B
bestuurt
C
bestuurd
D
besturen

Slide 13 - Quizvraag

Op een donkere weg, moet je oppassen, dat je de tegenligger niet .... (verblinden)
A
verblindt
B
verblint
C
verblind
D
verblinden

Slide 14 - Quizvraag

Rattenkruit heet zo, omdat men er ratten mee .... (vergiftigen)
A
giftigt ver
B
vergiftigd
C
vergiftigt
D
vergiftig

Slide 15 - Quizvraag

Ik zal proberen, of ik je .... (bijhouden)
A
bijhoudt
B
bijhou
C
bijhoud
D
bijgehouden

Slide 16 - Quizvraag

Het is voor de planten goed, als je ze met lauw water .... (besproeien)
A
besproei
B
besproeit
C
besproeid
D
gebesproeid

Slide 17 - Quizvraag

Mijn onderwijzer streept de fouten wel aan, maar verbetert ze niet.
A
verbeter
B
verbetert
C
verbeterd
D
verbeterdt

Slide 18 - Quizvraag

Ik ... de brief op vrijdag en hij kwam pas dinsdag aan.
A
post
B
posd
C
postte
D
gepost

Slide 19 - Quizvraag

We moesten via een omweg reizen, omdat er een trein ... was. (ontsporen)
A
ontspoor
B
ontspoort
C
ontspoord
D
geontspoord

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. 
Een van deze werkwoorden is de persoonsvorm.

Slide 25 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 26 - Tekstslide

Basis persoonsvorm: de stam!
Als je een werkwoord goed wilt schrijven, begin je bij de stam. De stam van het werkwoord is het hele werkwoord zonder -en. Vaak lijkt de stam op de ik-vorm, maar ze zijn niet altijd gelijk!

Slide 27 - Tekstslide

Let op de stam die eindigt op -z/-v
stam eindigt op -z → ik-vorm op -s 
stam eindigt op -v → ik-vorm op -f


Slide 28 - Tekstslide

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 29 - Tekstslide

Er zijn twee soorten werkwoorden: sterke en zwakke

Slide 30 - Tekstslide

Sterke werkwoorden:

Veranderen van klank als de tijd verandert.
Lopen - liepen
Zwemmen - zwommen
Zwakke werkwoorden:

Klinken het zelfde in verschillende tijden:
Huilen - huilden
Fietsen - fietsen

Slide 31 - Tekstslide

Persoonsvorm - vt

Slide 32 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord

Slide 33 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord
- gebruik je voor handelingen die afgerond zijn. 
- staat meestal achteraan in de zin.
- wordt  altijd gebruikt in combinatie met een hulpwerkwoord (zijn, hebben en worden).


Slide 34 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Regel:
Het voltooid deelwoord (vd):
  •  gebruik je als een gebeurtenis klaar is;
  • begint vaak met ge-, soms ook met ont-, be-, ver-;
  • heeft een hulpwerkwoord nodig: zijn, worden, hebben;
  • eindigt vaak op een 't' of 'd';
  • bij sterke werkwoorden soms op '-en'.

Slide 35 - Tekstslide

Hoe vorm je het voltooid deelwoord
- Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met GE -  
- Bij zwakke/klankvaste of regelmatige werkwoorden is de regel: GE + IK-VORM + T of +D 
Voorbeeld: ik heb GE+BEL+D; hij heeft iets GE+PAK+T
- Als je niet weet of het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord op een t of op een d eindigt, kun je 't ex kofschip gebruiken.


Slide 36 - Tekstslide

Voorbeelden:

Hij heeft op zijn kleine broertje gepast.
  • de stam van passen: pass, (ik-vorm = pas)
  • laatste letter van de stam: S.
  • de laatste letter in het  't ex kofschip? Ja , dan  ge + pas + t (gepast)
Meneer Jansen is onlangs verhuisd naar Alkmaar.
  • de stam van verhuizen: verhuiZ, (ik-vorm = verhuis)
  • laatste letter van de stam: Z.
  • de laatste letter in het 't ex kofschip? Nee ---> verhuis + d --> gepast


Slide 37 - Tekstslide

Voltooide deelwoorden 
Sommige werkwoorden beginnen met ge-, be-, ver-, ont- of her-
Deze werkwoorden krijgen geen extra GE- toegevoegd.
  • gebruiken --> Hij heeft pennen gebruikt.
  • bekennen --> Hij heeft bekend.
  • verkennen --> Hij heeft de omgeving herkend.
  • ontkennen --> Hij heeft de beschuldiging ontkend.
  • herkennen --> Hij heeft de misdaad bekend.

Slide 38 - Tekstslide

Let op:
Soms hoor je het verschil niet tussen een persoonsvorm en VD.
Controleer altijd of er sprake is van een PV!
  • Hij herkent de geur van brood.
Controle: Hij herkende ...., zij herkennen..... De persoonsvorm verandert --> herkent = PV TT
  • Hij heeft  de geur van brood herkend.
  • Controle: Hij had ..... herkend. Zij hebben ... herkend.  De persoonsvorm verandert , herkend niet --> herkend = VD

Slide 39 - Tekstslide

Infinitief

Slide 40 - Tekstslide

De infinitief
  • Je noemt dit ook wel: het hele werkwoord of de woordenboekvorm.
  • Een infinitief heeft géén onderwerp bij zich en kan niet van tijd veranderen. (zoals de persoonsvorm)


Slide 41 - Tekstslide

Voorbeelden
Ik stond met hem te PRATEN. / Ik sta met hem te PRATEN. 
Terwijl ik aan het schrijven was, luisterde ik naar de tv. / Terwijl ik aan het schrijven ben, luister ik naar de tv.
Dat kan niet waar zijn!

In de volgende zinnen is er GEEN sprake van een infinitief, maar van een persoonsvorm:
Wij praten met onze klasgenoten. / Wij praatten met onze klasgenoten
Zij maken een toets./ Zij maakten de toets.


Slide 42 - Tekstslide

De infinitief
Meestal staat er '(om) te' of 'aan het' voor het infinitief. 
  • Hij zit zich te vervelen.   
  • Ben je nou weer huiswerk aan het maken? 
Er kunnen ook meerdere infinitieven in een zin staan.
  • We willen (=pv) morgen aan het strand gaan lopen.
DUS na '(om) te' of 'aan het' is een werkwoord altijd een infinitief.



Slide 43 - Tekstslide

Gebiedende wijs
  • wordt gebruikt in zinnen die een 'bevel' uitdrukken;
  • het onderwerp ontbreekt in deze zinnen;
  • de gebiedende wijs staat altijd op de eerste plaats:
(1) Luister naar me!
(2) Blijf er toch ook met je vingers van af!

Slide 44 - Tekstslide

Gebiedende wijs
Regel: 
  • alleen de stam, zowel in het enkelvoud als meervoud;
  • er mag geen onderwerp in de zin staan.

Voorbeelden:
Fiets nu naar de bakker en haal een brood.
Blijf staan, verroer je niet en hou daarmee op.

Slide 45 - Tekstslide

Het onvoltooid deelwoord
Het hele werkwoord + d

huilend
lachend
gillend

Slide 46 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord
  • een vorm van het werkwoord waarbij iets nog niet voorbij, nog niet voltooid is (onvoltooid) en dus nog aan de gang is. 
  • Het geeft aan dat je iets aan het doen bent, terwijl je iets anders aan het doen bent.
Voorbeeld: Zingend (=OD) kwam ze de klas binnen.

Slide 47 - Tekstslide

Het Onvoltooid deelwoord ziet er zo uit

infinitief + d(e)
  • Ik vind dat storend.
  • Strompelend ging ze naar huis.
  • Huilend zocht de kleine Pepijn zijn moeder.

Slide 48 - Tekstslide

Engelse werkwoorden in het Nederlands

Slide 49 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden  werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 50 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Maar let wel op de uitspraak.

Slide 51 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Bij werkwoorden die uit het Engels komen, gebruik je de Nederlandse regels voor spelling.

joggen - ik jog - hij jogt - hij jogde - hij heeft gejogd
downloaden - ik download - hij downloadt - hij downloadde - hij heeft gedownload
gamen - ik game - hij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed

Slide 52 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de verleden tijd luister je naar de laatste klank.
Hoor je een s-klank, dan schrijf je in de verleden tijd een -t.

racen - ik race - hij racet - hij racete - hij heeft geracet
smashen - ik smash - hij smasht - hij smashte - hij heeft gesmasht

Slide 53 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
De uitspraak bepaalt of je aan het eind van de ik-vorm één of twee medeklinkers schrijft.
paintballen- ik paintball- hij paintballt- hij paintballde- hij heeft gepaintballd

grillen- ik gril- hij grilt- hij grilde- hij heeft gegrild
stressen - ik stres - hij strest - hij streste - hij is gestrest

Slide 54 - Tekstslide

Oefenen met  werkwoordspelling

Slide 55 - Tekstslide

Denk maar goed na, dan ... je het antwoord wel. (vinden)

Slide 56 - Open vraag

Als er veel hout ..., bouwen we op het strand een hut. (aanspoelen)

Slide 57 - Open vraag

Je kon door het hele huis ruiken, dat de aardappelen ... (aanbranden)

Slide 58 - Open vraag

Onze hond werd door die oude dame vriendelijk .... (aaien)

Slide 59 - Open vraag

Wat ruik ik, kan het zijn, dat het vlees ...? (aanbranden)

Slide 60 - Open vraag

Weet jij wat dat woord ....? (betekenen)

Slide 61 - Open vraag

Het was zo vochtig in huis, dat de schimmel alles ... (aantasten)

Slide 62 - Open vraag

Dat huiswerk wordt volgende week ... (overhoren)

Slide 63 - Open vraag

Frans behoort niet tot de ... vakken op onze school. (verplichten)

Slide 64 - Open vraag

Men beschuldigde haar ervan, dat ze snoep uit de winkel ... (ontvreemden)

Slide 65 - Open vraag

Het meisje had al gauw de andere leerlingen ... (overvleugelen)

Slide 66 - Open vraag

De kachel ... lekker. (branden)

Slide 67 - Open vraag

Oefenen?
ga naar: www.cambiumned.nl (2f/3F)
www.gespeld.nl

Slide 68 - Tekstslide