Het zelf

H8 Het zelf
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijWOStudiejaar 5

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H8 Het zelf

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H8 Het zelf
1. Begrippen
2. De ontwikkeling
3. Context effecten en factoren
4. Theorieën

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H8.1 Inleiding
Begrippen:
  • Zelf:
    "de innerlijke ervaring van wie we zijn"
  • Identiteit:
    "het sociale en culturele label dat we onszelf geven"

Slide 3 - Tekstslide

Zelf: 
  • verwijst naar de innerlijke ervaring van wie we zijn, inclusief onze gedachten, gevoelens en zelfbeeld.
  • Globaal en domeinspecifiek
  • Kan per domein verschillen
  • Baseline (langetermijnvisie) en barometer (huidig moment of situatie)
Identiteit:
  • is daarentegen het sociale en culturele label dat we aan onszelf geven.
  • Kan ook globaal en domeinspecifiek zijn.
  • Gaat meer over etnische, culturele en persoonlijke identiteit
  • Identiteitstheorie van Erikson (zie verderop): ‘ego-identity’
  • Identity capital: iemand kan beter of minder goed omgaan met veranderingen, of onderhandelen, of voor jezelf opkomen.
H8.1 Inleiding
Ontwikkeling van het zelf:
  • Sociaal proces
  • Gevoelig voor observatie
  • Reflective appraisals model
  • Competentiemodel

Slide 4 - Tekstslide

De ontwikkeling van het zelf (theorieën):
  • Het is een sociaal proces, adolescenten zijn erg gevoelig voor de mening van anderen.
  • Het gevoel voortdurend geobserveerd of beoordeeld te worden door anderen.
  • Reflective appraisals model: voorspelt de zelfwaardering voor spec. domeinen
  • Competentiemodel gaat uit van domeinspecifieke zelfwaardering

H8.2 De ontwikkeling v.h. zelf
Normatieve ontwikkeling:
  • Zelfconcept:
    "het totaalbeeld dat iemand heeft van zichzelf"
  • Zelfwaardering:
    "hoe iemand zich voelt in termen van waarde en acceptatie"

Slide 5 - Tekstslide

Zelfconcept is het totaalbeeld dat iemand heeft van zichzelf. 
  • wordt steeds realistischer
  • meer ervaringen en vergelijking (ook hoe anderen hen zien)
  • adolescenten komen geleidelijk meer op waar ze voor staan
Zelfwaardering aan de andere kant, verwijst naar hoe iemand zich voelt over zichzelf in termen van waarde en acceptatie. 
  • meer over sociale vergelijkingen
  • kan ook leiden tot daling in zelfwaardering (als je minder goed scoort dan je dacht)

H8.2 De ontwikkeling v.h. zelf
Persoon-context-effecten:
  1. Onderwijs
  2. Gezin en leeftijdsgenoten
  3. Sekse
  4. Cultuur, etniciteit en sociaaleconomische context
  5. Maatschappelijke veranderingen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H8.2 De ontwikkeling v.h. zelf
Persoon-context-effecten:
3. Sekse
  • Bij jongens gaat de ontwikkeling van zelfwaardering veel stabieler, bij meiden zijn er grote schommelingen
  • Lichamelijke veranderingen kunnen bij meiden tot lagere zelfwaardering leiden en bij jongens tot hogere zelfwaardering

Slide 7 - Tekstslide

Sekse
  • Bij de ontwikkeling van zelfwaardering (in adolescentie) gaat dit bij jongens veel stabieler, meiden laten grote schommelingen zien.
  • Lichamelijke veranderingen in de puberteit kunnen bij meiden tot een lagere zelfwaardering leiden en bij jongens juist een hogere zelfwaardering.
  • Er zijn culturele verschillen (Afrikaans-Amerikaanse achtergrond hebben juist een veel positiever lichaamsbeeld). In collectivistische landen wordt minder individuele positieve feedback gegeven (of het negatieve verworpen), wat tot minder zelfwaardering kan leiden bij die culturen.

H8.2 De ontwikkeling v.h. zelf
Persoon-context-effecten:
4. Cultuur, etniciteit en sociaaleconomische context
  • Culturele verschillen: meiden uit Afrikaans-Amerikaanse achtergrond hebben een veel positiever lichaamsbeeld
  • Collectivistische landen: wordt minder snel individuele positieve feedback gegeven, wat tot minder zelfwaardering leidt

Slide 8 - Tekstslide

Sekse
  • Bij de ontwikkeling van zelfwaardering (in adolescentie) gaat dit bij jongens veel stabieler, meiden laten grote schommelingen zien.
  • Lichamelijke veranderingen in de puberteit kunnen bij meiden tot een lagere zelfwaardering leiden en bij jongens juist een hogere zelfwaardering.
  • Er zijn culturele verschillen (Afrikaans-Amerikaanse achtergrond hebben juist een veel positiever lichaamsbeeld). In collectivistische landen wordt minder individuele positieve feedback gegeven (of het negatieve verworpen), wat tot minder zelfwaardering kan leiden bij die culturen.

H8.3 De ego-ontwik. theorie
De ego-ontwikkelingstheorie van Loevinger:
  • Het ego centraal
  • Negen stadia (ook genetisch/gezinsinteractie)
  • Zie ook pagina 170 (ego-vorming rond stadia 7)
  • Problematisch als ontwikkeling niet gelijk loopt met 
      leeftijdsgenoten

Slide 9 - Tekstslide

De ego-ontwikkelingstheorie van Loevinger:
  • Hierin staat het ego centraal
  • Bijvoorbeeld over de stijl van interactie
  • Negen stadia (ook genetische factoren en gezinsinteracties)
  • Zie p. 170 ;) rond stadia 7 ongeveer de ego-vorming
  • Geïntegreerd stadium is meer theoretisch en komt volgens Loevinger niet veel voor.
  • ego-ontwikkeling kan problematisch zijn als iemand zich in een ander stadium bevindt dan zijn/haar leeftijdsgenoten.

H8.4 De identiteitstheorie
De identiteitstheorie van Erikson:
  • Ego-identity (samenhangende waarden)
  • Identiteitsbepaling van Marcia (1966)
  • Kritiek op de ISP van Marcia
  • Aanpassingen en toevoegingen

Slide 10 - Tekstslide

  • Ego-identity: samenhangende waarden, doelen en ideeën die weergeven wie je bent.

  • Identiteitsbepaling van Marcia (1966)
  • Gaat over exploraties en bindingen aangaan
  • Vier stijlen die leiden tot vier identiteitsstatussen
  • Identity achievement status (periodes van exploraties, mogelijk crisis, daarna een binding aangaan, zoals het kiezen van een studie)
  • Foreclosure status (wel bindingen aangaan, geen periode van exploratie, zoals het overnemen van de wens van de ouders)
  • Moratorium status (de bindingen zijn vaag, probeert nog verschillende dingen uit, zoals wie wel of niet zijn of haar vriendjes zijn)
  • Identity diffusion status (wel of geen periode van exploratie gehad, geen bindingen aangaan, is daarna ook niet meer bezig met exploraties, vermijdingsgedrag eigenlijk)

  • Kritiek op de Identiteit Status Paradigma van Marcia:
  • niet genoeg aandacht voor de context en processen waarin dit zich afspeelt.
  • doet geen recht aan de theorie van Erikson die wel de context om adolescenten heen benadrukt (zoals mensen uit de omgeving, religieuze context of gemeenschapscontext)

  • Aanpassingen en toevoegingen op dit Paradigma
  • Meer context en proces gerichte identiteitsontwikkeling
  • Twee soorten exploratie:
  • In de breedte (zoals formatie van binding)
  • In de diepte (zoals evaluatie van binding)
  • Dit wordt tegenwoordig in veel onderzoeken meer gebruikt

H8.5 Ontwik. van identiteitsvorming
Ontwikkeling van identiteitsvorming:
  • Normatieve ontwikkeling
      Wat is normaal en wanneer valt iemand terug, e.d.?
  • Persoon-context-effecten
      Zie hierboven
  • Niet-adaptieve ontwikkeling
      Mentale stoornissen of langdurig onzeker zijn

Slide 11 - Tekstslide

Normatieve ontwikkeling:
  • Van diffusion (“vermijden”) naar achievement (gezonde keuzes en binding maken)
  • Achievement status (neemt geleidelijk toe) vormt een volwassen identiteit.
  • Tijdelijke terugval (regressieve ontwikkeling) naar een minder volwassen identiteit. Door persoonlijke angst of (zware) traumatische ervaring.
  • Persoonlijke factoren of contextuele factoren (zoals familieomstandigheden) kunnen hier ook de oorzaak van zijn.

Persoon-context-effecten:
  • Zie hierboven zoals eerder benoemd
  • Verschil tussen jongens en meiden
Niet-adaptieve ontwikkeling:
  • DSM (mentale stoornissen of identiteitsstoornissen)
  • Bij langdurig erg onzeker zijn.
  • Bij meiden hangt dit meer samen met externaliserende problemen (intern gebeurt er al heel veel), bij jongens meer afhankelijk van internaliserende problemen (extern lukt gemiddeld genomen wel). 
  • Hier kunnen geen sterke conclusies aan verbonden worden.
  • Oorzaak is mogelijk dat jongens meer extern gericht zijn en meiden eerder intern gericht (of onzeker) zijn, dus de ervaring op extern of intern gebied.
H9 Autonomie ontwikkeling
in Adolescentie

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H9 Autonomie
9.1 Wat is Autonomie
9.2.1 Onafhankelijkheid
9.2.2. Vrijwillig functioneren
9.2.3  Onafhankelijkheid vs Vrijwillig functioneren (Vergelijking)
9.3.1 Ontwikkeling Onafhankelijkheid
9.3.2 Ontwikkeling Vrijwillig functioneren
9.4. ...

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.1 Autonomie
- belangrijke ontwikkelingstaak
twee aspecten: onafhankelijkheid & vrijwillig functioneren

- Seperatie-individuatietheorie --> onafhankelijkheid of separatie (meer afstand, meer zelfstandigheid tov ouders)
- Zelfdeterminatietheorie --> vrijwillig functioneren  (beslissing op basis authentieke waarden en interesses, eigen wil/keuze)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.2.1 Autonomie als onafhankelijkheid (Freud, Mahler, Blos)
1. emotioneel losmaken ouders (seperatie)
2. gradueel meer verantwoordelijkheid op zich nemen (onafhankelijkheid)
 
(gebeurt ook 3-6 jaar)
  • rebelleren/ 'normal conflictual condition' tov ouders
  • emotionele banden ontwikkelen met leeftijdsgenoten
  • deïdealisatie ouders (mensen met zwaktes) --> dit creeërt leegte --> opvullen met oa. idool of depressie
  • Geslaagde Individuatie = toegenomen gedragsmatige onafhankelijkheid (beslisssingen persoonlijke zaken 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.2.2. Autonomie als vrijwillig functioneren (Decy & Ryan, Vansteenkistem, Niemiec & Soenens)
- Het zelf ontwikkelen, gevoel van agency. 
- Psychologische basis behoefte --> welzijn & geluk
- Autonome regulatie (ipv gecontroleerde)
  • Actieve internalisatie: op actieve wijze externe overtuigingen transformeren in persoonlijke waarden/gedragsstijl. --> vergroot gevoel autonomie
  • 4 stadia internalisatie
  1. geen  (externe regulatie)
  2. partiële (interne druk: introjectie)
  3. bijna volledig (identificatie waarden & doelen)
  4. volledig (integratie in het zelf)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Onafhankelijkheid (Psychoanalytische theorie)
  • Denken reactief
  • Kenmerk van relatie (ouder-kind)
  • staat los van vrijwillig functioneren (kan gecontroleerd of autonoom)
  • A vs. B: balans vinden tussen (A)onafhankelijkheid en (B)verbondenheid

Vrijwillig functioneren 
(ZDT theorie)
  • Denken vanuit zelf (waarden etc)
  • Kenmerk van de persoon zelf
  • staat los van onafhankelijkheid


  • A+B: onafhankelijkheid(A) en verbondenheid(B) zijn twee basis behoeftes
9.2.3. Vergelijking definities

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cross-cultureel perspectief
Verbondenheid
Separatie
Autonomie
(Zelfbestuur)
Heteronomie
(druk van buitenaf)
Cultuur met nadruk familiewaarden (Turkije etc)
Cultuur met nadruk Individualisatie (Westerse landen)
Kagitcibasi, 2005

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.3.1 Ontwikkeling Onafhankelijkheid
  • Groter belang privacy (met lichamelijke ontw.)
  • Je zelf los van ouders zien (met formeel operationeel denken)
  • Meer sociale steun bij vrienden/peers zoeken
  •  Eerst toename emotionele onafhankelijkheid (met name 13-15 jaar), jongens later dan meisjes maar wel iets sneller. 
  •  Daarna toename gedragsmatige onafhankelijkheid (zelf bepalen, met name >15 jaar), zelfde leeftijd en tempo bij jongens en meisjes.
  • Toenemende onafhankelijkheid ontw. in alle culturen (in sommige wordt het belangrijker gevonden), hangt samen met biologische ontw. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.3.2 Ontwikkeling Vrijwillige functioneren
  • Niet beperkt tot adolescentie --> levenstaak
  •  basisbehoefte: natuurlijke instinct om te zoeken naar autonome ervaringen
  • Voor zoektocht is ervaring, zelfkennis en  cogn./emot. vaardigheden nodig.
  • Naarmate je ouder bent minder externe --> meer interne motieven
  • Omgevingsfactoren beïnvloed ook vrijwillig functioneren (mate waarin omgeving autonoom functioneert). Vb. wiskunde: meer nadruk op goede cijfers halen dan belang en plezier in rekenen. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.4 Autonomie
Autonomie als bron van welbevinden; 
basis voor latere ontwikkeling
  • 9.2.1 Onafhankelijkheid
  • 9.2.3 Vrijwillig functioneren

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.4 Autonomie
Gevolgen van separatie en het ontwikkelen van onafhankelijkheid:
  • Separatie = het proces van losmaken van hun ouders of verzorgers (meestal tijdens de adolescentie)
  • Onafhankelijkheid = het vermogen om zelf beslissingen te nemen en verantwoordelijkheid te dragen

Slide 23 - Tekstslide

Separatie verwijst naar het proces waarbij individuen, meestal tijdens de adolescentie, zich losmaken van hun ouders of verzorgers. Dit is cruciaal voor de ontwikkeling van een eigen identiteit.

Onafhankelijkheid is het vermogen om zelf beslissingen te nemen en verantwoordelijkheid te dragen. Het ontwikkelen van onafhankelijkheid stelt individuen in staat om als volwassene functioneel en succesvol te zijn.
9.4 Autonomie
Gevolgen van zelfgedetermineerd of vrijwillig functioneren:
  • ZDT (Zelfdeterminatietheorie): drie fundamentele basisbehoeften: autonomie, competentie, en verbondenheid
  • Zelfgedetermineerd functioneren: keuzes maken vanuit interne motivatie, voor betere/effectievere levenskeuzes

Slide 24 - Tekstslide

  • ZDT stelt dat mensen drie fundamentele basisbehoeften hebben: autonomie, competentie, en verbondenheid. Wanneer deze behoeften worden vervuld, leidt dit tot een hoger welzijn en betere prestaties.
  • Zelfgedetermineerd functioneren betekent dat individuen keuzes maken vanuit interne motivatie, wat hen helpt effectievere en meer bevredigende levenskeuzes te maken.
9.5 Contexten die bijdragen
Contexten die bijdragen tot de ontwikkeling van autonomie, of net die ontwikkeling hinderen... 🤔
  • 9.5.1. Opvoedingsprocessen vanuit het separatie-individuatie perspectief
  • 9.5.2 Opvoedingsprocessen vanuit het zelfdeterminatie perspectief
  • 9.5.3. Invloeden van buiten het gezin

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.5 Contexten die bijdragen
9.5.2 Opvoedingsprocessen
vanuit het zelfdeterminatie
perspectief 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.6 Is autonomie een privilege?
Is autonomie een privilege voor westerse jongeren? 🧐
  • 9.6.1 Autonomie als onafhankelijkheid of separatie
  • 9.6.2 Autonomie als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.6 Is autonomie een privilege?
1. Autonomie als onafhankelijkheid of separatie:
  • Cultural agency (Markus en Kitayama, 2003)
  • Disjoint cultuur (zoals in de VS)
  • Conjoint cultuur (zoals in China)

Slide 28 - Tekstslide

9.6.1 Autonomie als onafhankelijkheid of separatie verwijst naar het proces waarbij adolescenten zich emotioneel en fysiek losmaken van hun ouders. In westerse samenlevingen wordt dit vaak beschouwd als een belangrijke stap richting volwassenheid.
  • Culturele Verhoudingen: In veel westerse culturen is het behalen van onafhankelijkheid een teken van groei en ontwikkeling. Dit kan leiden tot een sterke focus op individuele vrijheid en zelfbepaling.
  • Verschillende Culturen: In collectivistische samenlevingen, zoals in veel Oost-Aziatische landen, is autonomie vaak minder belangrijk en kan het idee van separatie van ouders als ongepast worden gezien. Hier ligt de nadruk meer op familiale verbondenheid en interdependentie.
9.6 Is autonomie een privilege?
2. Autonomie als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren:
  • Jongeren kunnen individualistische en collectivistische regels en normen internaliseren (Chirkov, et al., 2003)
  • Daardoor op autonome en vrijwillige manier kunnen omgaan met culturele waarden
  • Autonomie (in alle culturen) draagt bij aan welbevinden en vitaliteit van jongeren (Chen et al., 2013)


Slide 29 - Tekstslide

9.6.2 Autonomie als vrijwillig of zelfgedetermineerd functioneren benadrukt het idee dat autonomie niet alleen betekent dat men onafhankelijk is, maar ook dat men in staat is om keuzes te maken op basis van intrinsieke motivatie.
  • Zelfdeterminatietheorie: Binnen de Zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan worden autonomie en intrinsieke motivatie gezien als cruciaal voor welzijn en succesvolle ontwikkeling. Dit betekent dat zelfstandigheid niet alleen gaat om het ontbreken van afhankelijkheid van anderen, maar ook om het maken van keuzes die passen bij persoonlijke waarden en belangen.

  • Westerse versus Niet-Westerse Contexten: In westerse samenlevingen kan deze vorm van autonomie gemakkelijker toegankelijk zijn, terwijl jongeren in andere culturen misschien beperkt worden in hun keuzemogelijkheden door sociale normen en verplichtingen.
H10 Morele ontwikkeling
in Adolescentie

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H10 Morele Ontwikkeling
10.2/10.3 Wat is morele ontwikkeling
10.4 Biologische basis 
10.5 Moreel affect
10.6 Morele internalisatie
10.7 Moreel redeneren
10.8/9 Sekse & cultuur
10.10 Gedrag & Relaties



Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.2/10.3 Wat is Morele ontwikkeling
Morele ontwikkeling (niet gedrag maar oordelen)
het bestaan van een besef dat het (niet) goed is om bepaalde te dingen te doen en andere dingen te laten. 

Moreel oordeel  is niet persoonlijk oordeel of contextueel oordeel. 

Moreel oordeel
Wat de omstandigheden ook zijn, deze toestand of dit gedrag hoort (niet) voor te komen. (meestal dader/slachtoffer/potentiële helper)




Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.4 Biologische basis 
  • Sommige diersoorten hebben gedrag dat moreel oordelen laat zien--> geen complexe cognitieve vaardigheden aan grond 
  • Sociaal-intuïtionistische benadering: moreel oordeel gebaseerd in intuïtieve en emotionele reactie gebeurtenissen, wel beïnvloed door eerdere gebeurtenissen, wel te redeneren.
  • Gebaseerd op empathie en schuldgevoel.
  • Processen gelokaliseerd in prefrontale en temporale cortex en limbisch systeem (Emotie/motivatie) = biologische basis.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.5 Moreel affect
  • toename empatische vermogen (ontw sociaal-cognitieve vaardigheden)
  • 4 fasen Hoffman in onderscheid zelf en anderen: 
  1. ontbrekende diff zelf en anderen
  2. verschillende fysieke identiteiten
  3. individuen met verschillende wensen, ideeën, gevoelens
  4. individuen die verschillend reageren op gebeurtenis door persoonlijke achtergrond en geschiedenis 
  • toename besef verantwoordelijkheid --> schuldig voelen = Moreel affect.
  • vermogen moreel affect te ervaren mede bepaald moreel gedrag
  • in adolescentie komt besef dat  mensen soms niet reageren met meest voor de hand liggende gevoelens.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.6 Morele internalisatie
Morele ontwikkeling = resultaat van toenemende internalisatie van buitenaf geschikte normen en waarden

Beinvloed door cultuur

Geen onderscheid tussen leren abc of wat is goed/niet goed

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.7 Moreel redeneren ontw.
- Paget --> Kohlberg --> Gibbs: Nadruk op moreel redeneren ipv beoordelen gedrag, het rechtvaardigen van een dergelijk oordeel.  
Waarom belangrijk als moreel oordeel vooral emotioneel/intuïtie?
1. We proberen anderen te overtuigen van juistheid van ons oordeel --> discussie heeft invloed op onze emoties/intuïtie. 
2. rechtvaardigen leidt tot systematisering (bv. breder trekken naar vergelijkbare situaties)



Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(Piaget, 1932)
Heteronome moraliteit
- Bron van moreel gezag ligt buiten het individu zelf
- Wat autoriteit/wet voorschrijft
- Regels zijn objectief gegeven
- Oordeel van gedrag hangt af van ernst veroorzaakte leed en niet intentie van de persoon.
- Kinderen 0 tot 10 jaar (hierarchishe volw/kind verhouding)
Autonome moraliteit
- Verplaatsen in perspectief ander (sociaal perspectief).
- Oordeel van gedrag hangt ook af van intentie persoon naast veroorzaakte leed.
- Belangrijk hoe verantwoordelijk de boosdoener is voor aangericht leed.
- Adolescenten > 11 jaar

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.7 Moreel redeneren ontw.
- Paget --> Kohlberg --> Gibbs: Nadruk op moreel redeneren ipv beoordelen gedrag, het rechtvaardigen van een dergelijk oordeel.  
Waarom belangrijk als moreel oordeel vooral emotioneel/intuïtie?
1. We proberen anderen te overtuigen van juistheid van ons oordeel --> discussie heeft invloed op onze emoties/intuïtie. 
2. rechtvaardigen leidt tot systematisering (bv. breder trekken naar vergelijkbare situaties)



1) 1e preconventionele stadia - heteronome (0-10 j): niet stelen want gevangenis
Kohlberg(1958) --> 4 stadiumtheorie. (morele dilemma's voorgelegd) *Sociale interactie belangrijk voor morele ontw
3) 1e conventionele stadia - interpersoonlijke normativiteit (10-23 j): bedoel-ingen/sociale goedkeuring. niet stelen --> crimineel, wel stelen -->slechte man 
4) 2e conventionele stadia - sociale systeem (>24 j): maatschappij als geheel niet in gevaar brengen, anders eigen doelen. stelen als man, niet stelen als burger
2) 2e preconventionele stadia - individualistische instrumentele (10-14 j): doen wat je zelf wilt
5) 1e postconventionele stadia - mensenrechten en maatsch welzijn (>18 j):  Wat is een rechtvaardige maatchappij? Fundamentele mensenrechten volgen.
6) 2e postconventionele stadia - algemene & abstracte ethische principes (>18 j):  welk belang weegt meeste mee, gezondheid vrouw is belangrijker dan geld.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.8/9 Sekse & Cultuur
- Ethic of care: Belangrijk om niet alleen te kijken naar rechtvaardigheid maar naar wie hulp nodig heeft (vrouwen vaak iets meer empathisch)
- 3 morele codes (schweder et al, 1997)
1. Persoonlijke autonomie (rechtvaardigheid/eerlijkheid/pijn)
2. Gemeenschap (hierarchie/respect)
3. Relaties goddelijke/transcendente (reinheid/zuiverheid)
--> kunnen zorgen voor interculturele conflicten

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.8/9 Sekse & Cultuur
- Ethic of care: Belangrijk om niet alleen te kijken naar rechtvaardigheid maar naar wie hulp nodig heeft (vrouwen vaak iets meer empathisch)
- 3 morele codes (schweder et al, 1997)
1. Persoonlijke autonomie (rechtvaardigheid/eerlijkheid/pijn)
2. Gemeenschap (hierarchie/respect)
3. Relaties goddelijke/transcendente (reinheid/zuiverheid)
--> kunnen zorgen voor interculturele conflicten

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.10 Gedrag & relaties
- Moreel besef is maar één vd determinanten voor gedrag (naast hormonen/emoties etc). 
- Rest,1983-> 4 factoren waardoor moreel besef --> gedrag beïnvloed (situatie interpretatie, morele oordeel, mate in beslissing, vasthoudendheid gedrag)
1. Moreel relevant (is de situatie ernstig)* 
2. Morele oordeel (is gedrag goed/slecht)*
3. Morele identiteit/persoonlijkheid (morele waarden centraal in individu)
4. * Morele ontkoppeling (ernstige situatie/gedrag toch acceptabel vinden)

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies