Test P4H1.P1enP2

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Mensen met een eigen huis (rond 30 jaar) zullen zij per saldo meer spaargeld of schulden hebben?

1. spaargeld
2. schulden

Wat is de prijs van sparen en lenen?

1. Rente! Bij sparen rente betalen en bij lenen rente ontvangen
2. Rente! Bij sparen rente ontvangen en bij lenen rente betalen ontvangen lenen: betalen
3. Tijd! Bij sparen, spaar je kort en bij lenen, leen je lang
4. Tijd! Bij sparen, spaar je lang en bij lenen, leen je kort

Welk begrip past op plek B?

1. startsalaris
2. permanent consumptieniveau
3. studeren
4. pensioen

Welke van de onderstaande situaties is GEEN voorbeeld van ruilen over de tijd?

1. Je betaalt maandelijks de kosten af van je mobiele telefoon
2. Je koopt met je maandsalaris een nieuwe wasmachine.
3. Je sluit een hypotheek af voor een woning.
4. Je koopt een auto op afbetaling.

Hoe sta je er op dit moment voor?

1. Ruim overgaan
2. Net op overgaan
3. Net nog niet op overgaan
4. Beroerd

De hoeveelheid leerlingen aan het begin van het schooljaar is een:

1. voorraadgrootheid
2. stroomgrootheid

Wanneer kost sparen geld?

1. Als de rente lager is dan de inflatie
2. Als de rente hoger is dan de inflatie
3. als er geen inflatie is
4. Als er een hoge inflatie is

Mensen moeten rente betalen als zij consumptie willen vervroegen.

1. Waar
2. Niet waar

Mensen ontvangen rente als zij bereid zijn hun consumptie uit te stellen.

1. Waar
2. Niet waar

Bij inflatie stijgen de prijzen van alle goederen en diensten

1. Waar
2. Niet waar

Consumenten die lenen hebben een ... tijdsvoorkeur

1. hoge
2. lage

Consumenten die sparen hebben juist een ... tijdsvoorkeur.

1. hoge
2. lage

Iemand tegen het begin van zijn/haar pensioen, zal meer schulden of spaargeld hebben?

1. spraargeld
2. schulden

Inflatie wordt uitgedrukt in een percentage

1. Waar
2. Niet waar

Het moment waarop er voor het eerst meer wordt verdiend dan uitgegeven

1. A
2. B
3. C
4. D

Je hebt aan het eind van het jaar €350 op je spaarrekening staan.

1. Stroomgrootheid
2. Voorraadgrootheid

Wat is een stroomgrootheid?

1. Een grootheid die in de tijd wordt gemeten
2. Een grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten
3. Een grootheid die de inflatie weergeeft
4. de formule ric=nic:pic x100

Wat bedoelen we met ruilen over de tijd met sparen?

1. Het verplaatsen van geld naar de bank
2. Het verplaatsen van geld naar achteren in de tijd
3. Het verplaatsen van geld naar voren in de tijd
4. het verplaatsen van geld naar een spaarvarken

Het loon dat je op je bankrekening krijgt bijgeschreven voor je bijbaantje

1. Stroomgrootheid
2. Voorraadgrootheid

In de eerste arbeidsjaren wordt het financieel vermogen nog negatiever. Kies de belangrijkste (mogelijke) oorzaak.

1. opleiding heeft schulden veroorzaakt
2. het kopen van een huis
3. het afbetalen van de studieschuld
4. een laag startsalaris