Iemand die producten of diensten koopt om hiermee in zijn of haar behoeften te voorzien noemen we een consument.
Consumenten zijn vragers op de markt
Producenten zijn particuliere bedrijven of de overheid die goederen of diensten verkopen.
Producenten zijn aanbieders op de markt
Op deze markt worden groenten en fruit verkocht, dit zijn goederen
Goederen zijn tastbaar, je kunt ze vastpakken of aanraken.
Diensten zijn niet-tastbare producten, zoals het verkopen van een huis door een makelaar.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 6 Markten -Les 3
Opdracht 6.11 t/m 6.16
Iemand die producten of diensten koopt om hiermee in zijn of haar behoeften te voorzien noemen we een consument.
Consumenten zijn vragers op de markt
Producenten zijn particuliere bedrijven of de overheid die goederen of diensten verkopen.
Producenten zijn aanbieders op de markt
Op deze markt worden groenten en fruit verkocht, dit zijn goederen
Goederen zijn tastbaar, je kunt ze vastpakken of aanraken.
Diensten zijn niet-tastbare producten, zoals het verkopen van een huis door een makelaar.
Slide 1 - Tekstslide
Op een markt
Komen vraag en aanbod van goederen en diensten samen
Slide 2 - Tekstslide
Het verschil tussen goederen en diensten
Goederen zijn tastbaar, je kunt ze vastpakken of aanraken
Diensten zijn niet-tastbaar
Slide 3 - Tekstslide
Consument of producent?
Consumenten kopen goederen en diensten om in hun eigen behoeften te voorzien (dus niet voor uitoefening van bedrijf)zij zijn vragers op de markt
Producenten zijn bedrijven of de overheid die goederen of diensten produceren. Zij zijn aanbieders op de markt.
Slide 4 - Tekstslide
Een aanbodcurve verloopt...
A
Stijgend
B
Dalend
Slide 5 - Quizvraag
Qa = 20P + 600 Is dit een vraag- of aanbodvergelijking?
A
Vraagvergelijking
B
Aanbodvergelijking
Slide 6 - Quizvraag
Waarom verloopt een vraagcurve altijd dalend?
Slide 7 - Open vraag
De leveringsbereidheid van een producten is
A
de prijs die de producten moet betalen voor het product
B
de prijs die de producent minimaal wil ontvangen voor het product
C
het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs van het product
D
de prijs die de producent minimaal wil betalen voor het product
Slide 8 - Quizvraag
De betalingsbereidheid van een consument is
A
de prijs die de consument moet betalen voor het product
B
de prijs die de consument maximaal wil betalen voor het product
C
het verschil tussen de gewenste prijs en de marktprijs van het product
D
de prijs die de consument minimaal wil betalen voor het product
Slide 9 - Quizvraag
BETALINGSBEREIDHEID
De vraaglijn laat zien wat de betalingsbereidheid is van de vragers. Dus de maximale betalingsbereidheid is de hoogste prijs die de vragers er voor over hebben! (aflezen in grafiek: hoogste punt van de vraaglijn dus bij Qv=0)
Slide 10 - Tekstslide
Er is een NEGATIEF verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid:
prijs stijgt -->gevraagde hoeveelheid daalt
prijs daalt --> gevraagde hoeveelheid stijgt
Slide 11 - Tekstslide
Leveringsbereidheid
De aanbodlijn laat zien wat de leveringsbereidheid is van de aanbieders. Dus de minimale leveringsbereidheid is de laagste prijs die de aanbieders minimaal willen ontvangen voor hun product! (aflezen in grafiek: hoogste punt van de vraaglijn dus bij Qv=0)
Slide 12 - Tekstslide
Er is een POSITIEF verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid:
prijs stijgt -->aangeboden hoeveelheid stijgt ook
prijs daalt --> aangeboden hoeveelheid daalt ook
Slide 13 - Tekstslide
Marktevenwicht
Qa = 400P - 500
Qv = -200P + 1.000
Evenwichtsprijs
P =2,5
Bereken de evenwichtshoeveelheid
Qa = 400 x 2,5 - 500 = 1.000 - 500 = 500
___________________
___________________
Slide 14 - Tekstslide
Consumeren of investeren?
Slide 15 - Tekstslide
Consumeren
Is het kopen van goederen en diensten als persoon om in je eigen behoefte te voorzien
Slide 16 - Tekstslide
Investeren
Is het kopen van goederen en diensten door een bedrijf of door een persoon voor de uitoefening van zijn/ haar bedrijf
Slide 17 - Tekstslide
Klaas heeft een pak melk gekocht, maar door bederf heeft hij deze niet meer kunnen drinken
A
Consumeren
B
Investeren
Slide 18 - Quizvraag
Anna laat haar haren knippen door de kapper
A
Consumeren
B
Investeren
Slide 19 - Quizvraag
Mohammed, eigenaar van een slagerij, koopt een nieuwe koelkast voor zijn zaak
A
Consumeren
B
Investeren
Slide 20 - Quizvraag
Een taxibedrijf koopt een nieuwe koelkast voor in de kantine
A
Consumeren
B
Investeren
Slide 21 - Quizvraag
Primaire goederen of luxe goederen?
Slide 22 - Tekstslide
Primaire goederen of luxe goederen?
Noodzakelijk om te leven
Niet noodzakelijk om te leven
Slide 23 - Tekstslide
Kleding
A
Primaire goederen
B
Luxe goederen
Slide 24 - Quizvraag
Eten en drinken
A
Primaire goederen
B
Luxe goederen
Slide 25 - Quizvraag
Van welke goederen zal de vraag het meest afnemen als de prijs hoger wordt?
A
Primaire goederen
B
Luxe goederen
Slide 26 - Quizvraag
Grafiek vraaglijn: welke hoort bij een primair goed en welke bij luxe goed?
Slide 27 - Tekstslide
Grafiek vraaglijn: welke hoort bij een primair goed en welke bij luxe goed?
Primair; De vraag wijzigt maar beperkt wanneer de prijs stijgt
Luxe; . De vraag neemt sterk af wanneer de prijs stijgt
Slide 28 - Tekstslide
Huiswerk opdracht 6.14 t/m 6.18
Lezen "verschillende markten" op bladzijde 80
Dinsdag: formatieve toets over hoofdstuk 6.1 (blz. 75 t/m 82)
Toets met cijfer, maar deze telt niet mee voor overgang