Herhalen thema 3 Erfelijkheid

Herhaling Kader 3 thema 3 Erfelijkheid
Deel 3A boek
BS 1 tot en met 9
PTA 3
Weging 4x
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Kader 3 thema 3 Erfelijkheid
Deel 3A boek
BS 1 tot en met 9
PTA 3
Weging 4x

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog over erfelijkheid?

Slide 2 - Woordweb

Genotype
A
Is hoe je eruit ziet
B
Zijn alle erfelijke eigenschappen
C
Zit in je hersenen
D
Wordt bepaald door wat je eet

Slide 3 - Quizvraag

Hoe ontstaat het fenotype?
A
Door je DNA
B
Door wat je eet
C
Door invloeden uit de omgeving
D
Door het DNA en de invloeden uit de omgeving

Slide 4 - Quizvraag

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 5 - Quizvraag

Chromosomen zijn opgebouwd uit genen.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Een gen bevat informatie over één eigenschap
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een dominant gen?
A
een gen dat niet tot uiting komt in het fenotype
B
een gen dat veranderd is
C
een gen dat wel tot uiting komt in het fenotype
D
een gen die niks doet

Slide 8 - Quizvraag

Waar in je lichaam staat het gen voor haargroei aan?
A
In de lever
B
In de ogen
C
In de hoofdhuid
D
In de spieren

Slide 9 - Quizvraag

chromosomen en genen
Hoeveel chromosomen bevat
een lichaamscel?
Genen zijn stukjes van een 
chromosoom.
Chromosomen komen in paren
voor. Dus genen komen in paren voor.

Slide 10 - Tekstslide

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allelen

Slide 11 - Sleepvraag

Het genotype ontstaat bij de bevruchting.
Hierbij krijg je voor elke erfelijke eigenschap een gen van je moeder en van je vader

Slide 12 - Tekstslide

Geslachtscellen
 Geslachtscellen hebben  23 chromosomen,  enkelvoudige chromosomen of enkelvoudige genen.
Als de eicel en zaadcel bij de bevruchting versmelten bevat de bevruchte eicel weer 46 chromosomen. 23 van de vader, 23 van de moeder.
Dan gaat bevruchte eicel alsmaar delen tot een klompje cellen dat uitgroeit tot een baby door gewone celdeling

Slide 13 - Tekstslide

Zaadcellen/eicellen worden gevormd door ?
A
Meiose
B
Mitose
C
Gewone celdeling
D
Reductiedeling

Slide 14 - Quizvraag

Geslachtscellen

Slide 15 - Tekstslide

Jongen of meisje?
Het geslacht van een kind word bepaald door het 23e chromosomenpaar.
X en X (meisje), of X en Y (jongen) chromosoom.
In de eicel van de moeder zit altijd een X chromosoom. De zaadcel van de vader bepaalt dus altijd het geslacht; zit er in de zaadcel een X chromosoom, dan word het kind een meisje. Als er een Y chromosoom in zit, word het een jongen. De X en Y chromosomen zijn geslachtschromosomen.

Slide 16 - Tekstslide

Alle eicellen hebben dus een x-chromosoom.

De helft van de zaadcellen hebben een X-chromosoom.
De helft van de zaadcellen hebben een Y-chromosoom.


Jongen of meisje

Slide 17 - Tekstslide

Wat is nog onduidelijk?

Slide 18 - Open vraag

Wat heb je geleerd in deze LessonUp?

Slide 19 - Open vraag

Aan het werk:

Lees BS 1, 2 en 3.
Maak opdrachten online BS 1, 2 en 3.
Had je die al gemaakt, kijk ze dan even weer over.
Noteer welke vragen je niet begrijpt.

Slide 20 - Tekstslide

Klaar? Lees BS 3.
Maak een samenvatting van vetgedrukte woorden.

Slide 21 - Tekstslide