Paragraaf 5 inzicht in....schaarste en ruil

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

programma

herhaling paragraaf 4

huiswerk paragraaf 

de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat

1. waar
2. niet waar

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?

1. een betaalmiddel
2. giraal geld
3. een rekenmiddel
4. chartaal geld

De nominale waarde van geld is altijd groter (of gelijk) aan de intrinsieke waarde

1. waar
2. niet waar

De nieuwe Nike's bij Runnersworld zijn iets duurder dan de Asics. Ik twijfel nog. Hoe gebruik ik het geld?

1. als rekenmiddel
2. als betaalmiddel
3. als ruilmiddel
4. als spaarmiddel

Geld kan gebruikt worden als spaarmiddel.
Wie van de volgende personen doet dat?
Kies uit onderstaande mogelijkheden:

1. Frank houdt wat geld achter de hand voor tegenvallers.
2. Lana betaalt haar boodschappen.
3. Ruurd vergelijkt de prijzen in twee winkels.

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?

1. Directe ruil, giraal geld.
2. indirecte ruil, giraal geld.
3. Directe ruil, chartaal geld.
4. Indirecte ruil, chartaal geld.

Geldfuncties
Niki zit in havo 3 en werkt in de zomervakantie bij de H&M-winkel in Breda.
Per uur verdient Niki € 5 bruto (a). Netto houdt ze € 4,50 per uur over (b),
zodat ze bij 40 uur werken 40 × € 4,50 = € 180 (c) per week zal ontvangen.
Hiervan zet ze € 150 op een spaarrekening (d). De rest maakt Niki op aan
uitgaan (e). Ze spaart voor een fel begeerde auto, die ze over 3 maanden
wil kopen. Deze staat nu te koop voor € 1.000 (f).

De functie bij (c) is ........ en bij (d) is ........ .

1. c = ruilmiddel en d = spaarmiddel
2. c = rekenmiddel en d = spaarmiddel
3. c = spaarmiddel en d = spaarmiddel
4. c = spaarmiddel en d = spaarmiddel

Op mijn rekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?

1. chartaal
2. giraal
3. geen van beide
4. beide

huiswerk

Paragraaf 4 opdracht 8 t/m 12

Paragraaf 5 opdracht 3

Paragraaf 6 opdracht 6

Paragraaf 1.6 lastig oefen dan sommen 1 t/m 5!!

Huiswerk 

Paragraaf 1.6 vraag 7

Oefenen voor de toets vraag 1 t/m 8