Les 1 introductie schrijven + werkwoordspelling

Welkom luitjes!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Welkom luitjes!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalverzorging en schrijven
  • doelen dit blok: opfrissen werkwoordspelling, zinsbouw, interpunctie, tekstsoorten en tekstdoelen, formeel/informeel taalgebruik en doelgroep
  • examen schrijven volgend jaar
  • eindproduct dit blok 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel vandaag
De regels van de werkwoordspelling worden opgefrist, zodat je foutloos je eindproducten voor het tijdschrift kunt schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Werkwoordspelling

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan op de schaal:
ik vind werkwoordspelling lastig
(0 = makkelijk, 100 = heel moeilijk)
-4100

Slide 5 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Maar wat is een werkwoord precies?

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord dat aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord dat je weg kan laten uit een zin

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden
binnen 30 seconden op.
timer
0:30

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling kent veel termen, die je misschien al kent (of niet meer weet).
  • Stam
  • Sterke & zwakke werkwoorden
  • Persoonsvorm
  • Tegenwoordige & verleden tijd
  • Infinitief
  • Voltooid & onvoltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Dit is wat je minimaal moet weten en correct moet kunnen spellen op 2F

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zat het ook alweer?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu even oefenen..
Geef bij de volgende werkwoorden aan waar het op eindigt.
Let op! Het gaat om: tt, vt, vd, inf of bn's

Je mag de hulpkaart erbij houden!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik geloof niets van wat je me daar vertel... (vertellen)

A
d
B
t
C
dt
D
dd

Slide 12 - Quizvraag

Deze zin heeft dus 2 persoonsvormen, daarom zo lastig
De reizigers werden overvallen en beroof... van al hun kostbaarheden.
A
d
B
t
C
dt
D
dd

Slide 13 - Quizvraag

Voltooid deelwoord -> STAM -en en niet ik-vorm
Doordat het op het perron zo toch...e, heeft ze waarschijnlijk kougevat. (tochten)
A
d
B
t
C
tt
D
dd

Slide 14 - Quizvraag

Dubbel t (omdat de stam al 1 t bevat)
De (aflassen) wedstrijd kwam ons goed uit.
A
aflaste
B
afgelaste
C
afgelastte
D
afgelast

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Makkie?
Ja, sowieso
Mweeeh
Was te doen
Ben de helft alweer vergeten
Pure paniek

Slide 16 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

De tegenwoordige tijd
- Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst. 
- Werkwoorden kan je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. Dit doe je met: ik, jij, hij, wij, jullie, zij.

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd:
 
- door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke werkwoorden) werk - werkte
- door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden) loop - liep 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg Verleden tijd
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EXKOFSCHIP

Regel van 't exkofschip: kijk naar de laatste letter van de stam. Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden = sterk genoeg om van klank te kunnen veranderen. Zwak zijn te zwak daarvoor.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de VT goed: Toen zij klaar was,.... zij er slechts een paar (missen)

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door een vraagzin van de zin te maken
C
Door ' t ex kofschip te gebruiken
D
Door de getalproef

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Vorig jaar zijn wij geslaagd voor ons diploma.
A
Wij
B
Geslaagd
C
Zijn
D
Vorig jaar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je het 'T exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je -te of -de schrijft
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg voltooid deelwoord, infinitief en vd als bijvoeglijk naamwoord
Als het werkwoord in een zin niet van tijd kan veranderen,  is het geen persoonsvorm. Welke werkwoordsvorm is het dan?
  • Voltooid deelwoord 
  • Infinitief
  • Vd als bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord (vd)
Het voltooid deelwoord heeft een aantal kenmerken:
  • Het geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij)
  • Het kan niet van tijd veranderen
  • Meestal staat er een hulpwerkwoord bij (hebben, zijn of worden)
  • Veel voltooide deelwoorden beginnen met de voorvoegsels ge-, be-, of ver- 

Voorbeeld: Bram heeft gelachen.  
Heeft = hulpwerkwoord (en de persoonsvorm!)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van 'opruimen':
Voor de eindinspectie, hebben wij de slaapzaal .........

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Infinitief (inf)
Als een werkwoord in de zin geen persoonsvorm en geen voltooid deelwoord is, maar wel op -en of-n eindigt, heb je waarschijnlijk te maken met een infinitief. De infinitief is het hele werkwoord.

Voorbeeld: wij willen vroeg vertrekken / wij wilden vroeg vertrekken. 'Vertrekken' kan niet van tijd veranderen en het is nog niet voltooid (anders vertrokken) dus is het een infinitief.
Tip: ik zal... kleuren, lopen, vertrekken, feliciteren enz...

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van 'patrouilleren':
Tijdens de POD zijn wij aan het ........................ door het gebied.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de, het of een voor kunt zetten. Een werkwoord kan ook als bn gebruikt worden.

- Voorbeeld: Het geverfde huis, Het bedachte idee.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van: 'opeten'.
Het ........... broodje smaakte me niet zo goed.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel behaald?
Ik kan werkwoorden correct spellen in elke vorm.
-5100

Slide 33 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Doen: diagnostische opdracht 2F
Ga naar: Starttaal 2F
Thema 1 Vrije tijd, hoofdstuk 3 Taalverzorging
Maak eindopdracht 1 en 2.
Let goed op de tijd waarin je het werkwoord moet schrijven!
Je mag de hulpkaart werkwoordspelling erbij gebruiken!





Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies