Taal groep 4 zinnen maken (blok 4 les 1-5)

Zinnen maken
We hebben het gehad over hoe je zinnen maakt. 

Belangrijk hierbij was dat je:
- aan het begin een hoofdletter gebruikt
- aan het einde een punt zet

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinnen maken
We hebben het gehad over hoe je zinnen maakt. 

Belangrijk hierbij was dat je:
- aan het begin een hoofdletter gebruikt
- aan het einde een punt zet

Slide 1 - Tekstslide

Je kunt een zin maken door vragen te stellen over het werkwoord: 
- Wie...?
- Wat...?

het werkwoord = aaien
- Wie aait? Het kind
- Wat aait het kind? De kat
De zin wordt dan: Het kind aait de kat.

Slide 2 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
ik aai de hond.
B
Ik aai de hond.
C
Ik de hond aai.
D
ik de aai hond.

Slide 3 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Wij eten patat
B
wij eten patat.
C
Wij eten patat.
D
Wij patat eten.

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Hij is een stoere jongen.
B
hij is een stoere jongen
C
Hij is een stoere jongen
D
hij is een stoere jongen.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Zij is een lief meisje
B
Zij is een meisje lief.
C
zij lief is een meisje.
D
Zij is een lief meisje.

Slide 6 - Quizvraag

Maak een zin met deze woorden.
werkwoord: ziet
wie...?: de vrouw
wat...?: het huis

Slide 7 - Open vraag

Maak een zin met deze woorden.
werkwoord: krijgt
wie...?: de man
wat...?: een baby

Slide 8 - Open vraag

Maak een zin met deze woorden.
werkwoord: wil
wie...?: het kind
wat...?: een hond

Slide 9 - Open vraag

En? Hoe ging het? 
Als je het lastig vond, dan maak je de LessonUp nog een keertje. Het is belangrijk dat je het goed snapt!
Als je weinig foutjes had, dan mag je LessonUp afsluiten.

Slide 10 - Tekstslide