Se présenter et parler de ses vacances

BIENVENUE
tout le monde!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BIENVENUE
tout le monde!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Tu veux te présenter en français? (groet, naam, woonplaats, leeftijd, afscheid)

Slide 3 - Woordweb

Les vacances
Wat heb jij gedaan?

Slide 4 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu as fait?
Par exemple: J'ai fait du camping..

Slide 5 - Woordweb

Even opfrissen

L'année dernière, tu as appris les phrases suivantes.


Slide 6 - Tekstslide

J'ai parlé français.

Il a fait beau.

C'était super / génial

Il a fait chaud.

On a été à l'hôtel.
je suis resté(e) chez moi

Je suis allé en France

nous avons pris l'avion

Nous avons fait du camping

je suis allé(e) avec mes parents

Slide 7 - Tekstslide

Ik ben naar Spanje gegaan
A
je suis en Espagne
B
je suis allée en Espagne
C
je vais en Espagne

Slide 8 - Quizvraag

We zijn met de auto gegaan
A
on est parti en avion
B
on est allé en voiture
C
on va en avion
D
on va en voiture

Slide 9 - Quizvraag

Dit kun je vertellen over "tes vacances":
- tu es allé(e) en vacances                (à la mer, en France, aux Etats-Unis, au Portugal, en ville)  

- avec qui tu es allé(e) en vacances    (avec mes parents, mes amis/copains, ma soeur, mon frère)

- quand tu es parti(e)                                 (en juin, juillet, en août, cet été, l'année dernière)

- combien de temps tu es parti(e)       (quinze jours, une semaine, trois semaines, un weekend)

- comment tu as voyagé                           (en train, en voiture, en avion, à vélo)

- activités                                                       (fait une promenade à cheval, fait du vélo, visité la région)

Slide 10 - Tekstslide

wat kun je vertellen over
'tes vacances'?

Slide 11 - Woordweb

je suis allé(e) à la .............................

Slide 12 - Tekstslide

Regarde le fragment suivant du Petit Nicolas....
1. Le père veut aller à ...............................

2. Sa mère préfère aller à ............................................

3. .............................. part aussi avec la famille de Nicolas

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video

on a été...... 
à la camp....
à la ... / .....
en v....

Slide 15 - Tekstslide

Avec qui?
Quelle destination?

Vertel en français à je buurman/-vrouw met wie en waar je naartoe bent gegaan (gebruik het formulier hiernaast)

Je suis allé......
Je suis parti avec........

Slide 16 - Tekstslide

Lees goed hoe je de landennamen gebruikt. 
Er wordt straks een vraag over gesteld!
Je suis parti(e) / allé(e)  
aux Pays-Bas
aux Etats-Unis
Je suis parti(e) / allé(e)
en France
en Angleterre
en Allemagne
en Espagne
en Italie                            
en Suisse
en Suède
Je suis parti(e) / allé(e)
au Portugal - Japon - Canada - Maroc
à + plaatsnaam
à Paris
à Barcelona

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf op met wie en waar je naartoe gegaan bent! Verzin zomaar iets;)

Slide 18 - Open vraag

Als de naam van een land eindigt op E dan gebruik je ..... om in/naar te zeggen:
A
au
B
aux
C
en
D
à

Slide 19 - Quizvraag

Ik ben naar Frankrijk geweest/gegaan =

Slide 20 - Open vraag

Hoe zeg je 'ik ben naar Engeland gegaan'?
A
je vais en Angleterre
B
je suis allé en Angleterre
C
je aller à la Angleterre
D
j'ai été en Angleterre

Slide 21 - Quizvraag

Hoe zeg je 'ik heb het vliegtuig genomen'?

- j'ai ...............................

Slide 22 - Open vraag

Zeg 'ik ben twee weken gebleven'

Slide 23 - Open vraag

Franse woorden die met
'la durée = hoe lang'
te maken hebben, bijv. een week, een maand,..

Slide 24 - Woordweb

Welk antwoorden passen bij de vraag?

Tu es allé quand?
A
en voiture
B
il y a six jours
C
l'année dernière
D
en hiver

Slide 25 - Quizvraag

Noem 'moyens de transports'
Begin met "en" of "à"
Bijvoorbeeld: en voiture


Slide 26 - Woordweb

Wat is GEEN vakantieactiviteit?

j'ai fait du foot - nous avons fait du shopping - il a fait du vélo - tu as nagé - nous avons pris le bus -
je suis allé en voiture - j'ai visité un musée - j'ai été au cinéma - j'ai écouté de la musique

Slide 27 - Open vraag

Ik kan nu echt iets vertellen over mijn zomervakantie
A
oui, un peu
B
oui, pas mal!
C
non, pas encore
D
je veux er meer over weten

Slide 28 - Quizvraag

Wat ik heb gemist in deze les is....

Slide 29 - Open vraag

Maintenant, à toi de décrire tes vacances...
Tu écris un email un(e) ami(e) là où tu racontes tes vacances.
Laat deze 6 onderwerpen erin terugkomen:
quand/avec qui/combien de temps/où/moyen de transports/activités.

Gebruik:
- simpele zinnen met eenvoudige woorden
- vaste volgorde = onderwerp + ALLE ww + rest van de zin


Slide 30 - Tekstslide

Tu peux décrire tes vacances?
(Beschrijf je vakantie in het Fa)

Slide 31 - Woordweb