In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp
Niet elke zin heeft een meewerkend voorwerp. Om het meewerkend voorwerp te kunnen vinden moet je al wat andere zinsdelen kennen. Het is belangrijk dat je weet hoe je in een zin....
-Het onderwerp kan vinden.
-Het lijdend voorwerp kan vinden.
-Het gezegde kan vinden.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Het meewerkend voorwerp vinden
Om het meewerkend voorwerp te vinden stellen we de vraag: Aan (of voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Voorbeeld: Stephan heeft Jasper een cadeau gegeven.
Stap 1: zoek de persoonsvorm. De persoonsvorm is heeft. Heeft Stephan Jasper een cadeau gegeven?
Stap 2: staan er nog meer werkwoorden in de zin? Ja, gegeven. Het gezegde is dus heeft gegeven.
Slide 5 - Tekstslide
Om het meewerkend voorwerp te vinden stellen we de vraag: Aan (of voor) wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Voorbeeld: Stephan heeft Jasper een cadeau gegeven.
Stap 3: zoek het onderwerp. Het onderwerp is Stephan.
Stap 4: zoek het lijdend voorwerp. Het lijdend voorwerp vind je door wie of wat + gezegde +onderwerp? Dus wat heeft Stephan gegeven? Een cadeau. Een cadeau is dus het lijdend voorwerp.
Stap 5: maak de vraag om het meewerkend voorwerp te vinden.
Aan wie heeft Stephan een cadeau gegeven? Jasper. Jasper is dus het meewerkend voorwerp.
Slide 6 - Tekstslide
TIP
Het meewerkend voorwerp is vaak de andere persoon in de zin.
Je kan voor het meewerkend voorwerp 'aan' of 'voor' zetten.
Slide 7 - Tekstslide
Er komen nu een aantal vragen.
Eerst beginnen we met het onderwerp, daarna het gezegde. Hierna komt het lijdend voorwerp die we hebben gehad, en als laatst het meewerkend voorwerp.
Slide 8 - Tekstslide
Zoek het onderwerp Hij geeft een glas drinken aan hem. A. geeft of B. hij
A
geeft
B
hij
Slide 9 - Quizvraag
Zoek het onderwerp Zij geeft aan Jesse een zonnebril. A. Zij of B. Jesse
A
Zij
B
Jesse
Slide 10 - Quizvraag
Zoek het gezegde Lauren geeft aan haar ouders een bos bloemen. A. geeft of B. een bos bloemen
A
geeft
B
een bos bloemen
Slide 11 - Quizvraag
Zoek het gezegde Hij heeft voor mij het etentje betaald. A. het etentje of B. heeft betaald
A
het etentje
B
heeft betaald
Slide 12 - Quizvraag
Zoek het gezegde Mijn vader heeft geld voor mij. A. Mijn vader of B. heeft
A
Mijn vader
B
heeft
Slide 13 - Quizvraag
Zoek het lijdend voorwerp De man koopt een bos bloemen voor zijn vrouw. A. een bos bloemen of B. voor zijn vrouw
A
een bos bloemen
B
voor zijn vrouw
Slide 14 - Quizvraag
Zoek het lijdend voorwerp Daan geeft aan haar een kus. A. aan haar of B. een kus
A
aan haar
B
een kus
Slide 15 - Quizvraag
Zoek het meewerkend voorwerp Zijn kat heeft een muis gevangen voor hem. A. Voor hem of B. een muis
A
voor hem
B
een muis
Slide 16 - Quizvraag
Zoek het meewerkend voorwerp Ik geef een kop thee aan mijn moeder. A. aan mijn moeder of B. een kop thee
A
aan mijn moeder
B
een kop thee
Slide 17 - Quizvraag
Zoek het meewerkend voorwerp Ik geef mijn kat een grote kus. A. aan mijn moeder of B. een kop thee
A
mijn kat
B
een grote kus
Slide 18 - Quizvraag
Zoek het meewerkend voorwerp Jaron geeft een knikker aan Jurre. A. aan mijn moeder of B. een kop thee
A
aan Jurre
B
een knikker
Slide 19 - Quizvraag
Wat heb je geleerd? Wat vind je lastig? Wat snap je nog niet?
Slide 20 - Open vraag
Dit is het einde van de les
Veel succes jongens en meiden. Als je iets niet weet hoor ik het graag !