KADER uitleg Hoofdstuk 5

H5 Samen in de wereld
In deze lessonup vind je de uitleg die hoort bij dit hoofdstuk. 
Op het einde vind je een oefentoets.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H5 Samen in de wereld
In deze lessonup vind je de uitleg die hoort bij dit hoofdstuk. 
Op het einde vind je een oefentoets.

Slide 1 - Tekstslide

Leven in armoede
Gevolgen van armoede:
  • Ondervoeding (te weinig goede voeding)
  • Analfabetisme (veel mensen kunnen niet lezen en schrijven)
  • Lage koopkracht (weinig geld om de basisbehoefte te kunnen betalen)
In ontwikkelingslanden is niet iedereen arm. Het verschil tussen rijk en arm is daar vaak heel erg groot.

Slide 2 - Tekstslide

Leven in armoede
Vicieuze cirkel
  • Door armoede hebben mensen weinig te besteden
  • Hierdoor kunnen ze minder gaan kopen
  • Dan wordt er dus ook minder geproduceerd
  • Waardoor de werkloosheid toeneemt
  • Hierdoor stijgt dan weer de armoede.
Je ziet dat er hier sprake is van een vicieuze cirkel waar je vaak moeilijk uit kunt komen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk
Maak van paragraaf 1 de volgende opdrachten:
1 t/m 5 + 7 + 11

Slide 4 - Tekstslide

Bevolkingsgroei en welvaart
Nationaal inkomen is het inkomen van alle inwoners bij elkaar opgeteld.
Nationaal inkomen per hoofd van de bevolking is het nationaal inkomen delen door het aantal inwoners.
Immigratie is alle mensen die naar jou land toe gaan.
Emigratie is alle mensen die uit jou land weg gaan.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Huiswerk
Maak van paragraaf 2 de volgende opdrachten:
1 t/m 5 + 9 + 12

Slide 7 - Tekstslide

Oorzaken armoede
Oorzaken van armoede
  • Kennis (mensen zijn onvoldoende)
  • Natuur (geen vruchtbare grond, geen grondstoffen in de grond)
  • Oorlog
  • Protectie (door invoerrechten worden jouw producten extra duur gemaakt zodat het buitenland niets bij jou komt kopen)

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk
Maak van paragraaf 3 de volgende opdrachten:
1 t/m 5 + 8 + 10

Slide 9 - Tekstslide

De handel in grondstoffen
De prijs van grondstoffen worden bepaald door vraag en aanbod.
Hierdoor kan de prijs elke dag anders zijn.
Bij een grondstoffenfonds koopt (vraag stijgt) de overheid de producten op als de prijs te ver daalt om zo een verdere daling te voorkomen. Als de prijs te veel stijgt dan verkoopt (aanbod stijgt) de overheid de grondstoffen weer om de prijsstijging af te remmen.
Een grondstoffenfonds kan alleen bij grondstoffen die je langere tijd kunt opslaan.

Slide 10 - Tekstslide

De handel in grondstoffen
Bij een monocultuur (mono is een ander woord voor één) is het land vaak afhankelijk van één exportproduct.
Wanneer de prijs daalt hebben zij direct een groot probleem, want dan verdienen ze een stuk minder.
De ruilvoet is de verhouding tussen de gemiddelde exportprijzen en de gemiddelde inkoopprijzen. Bij een lage ruilvoet kunnen ze minder importeren. 
Ruilvoet stijgt als de exportprijzen harder stijgen dan de importprijzen.

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Maak van paragraaf 4 de volgende opdrachten:
1 t/m 5 + 6 + 9

Slide 12 - Tekstslide

Een land in ontwikkeling
Multinationals (bedrijven die in vele landen zijn gevestigd) hebben vaak ook fabrieken in ontwikkelingslanden omdat de lonen hier een stuk lager zijn. Hierdoor stijgt de werkgelegenheid in die landen. Helaas ontwijken die grote bedrijven de belasting in die langen waardoor de overheid te weinig geld heeft voor de noodzakelijke voorzieningen.


Slide 13 - Tekstslide

Een land in ontwikkeling
IMF (Internationaal Monetair Fonds) kan arme landen helpen met geld lenen tegen gunstige voorwaarde (lage rente) mits ze aan hun IMF eisen voldoen.

De staatschuld van een land wordt als volgt berekend:
Schuld begin - Aflossing + extra lening = Schuld eind
Let op de rente verminderd nooit de staatsschuld

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Maak van paragraaf 5 de volgende opdrachten:
1 t/m 5 + 6

Slide 15 - Tekstslide

Ontwikkelingssamenwerking
Diverse soorten hulp:
  • Noodhulp (tijdelijke hulp in geld of opvang
  • Structurele hulp (blijvende hulp in geld, kennis of machines)
  • Vermindering invoerrechten (lagere invoerrechten is beter voor een land)
Als de invoerrechten worden verminderd dan stijgt de werkgelegenheid in het ontwikkelingsland en daalt de werkgelegenheid bij ons. Hierdoor zal de import toenemen vanuit dat ontwikkelingsland

Slide 16 - Tekstslide

Ontwikkelingssamenwerking
Bij gebonden hulp moet het land een deel van het ontvangen bedrag uitgeven in het land waar het vandaan komt. Bij ongebonden hulp mogen ze zelf bepalen waar ze het aan uitgeven.
Gebonden hulp is beter voor de werkgelegenheid in Nederland
Bilaterale hulp is de hulp die een ontwikkelingsland direct ontvangt van een ander land zonder tussenkomst van een andere instelling.
Hulp kan ook komen van internationale instellingen zoals VN (verenigde naties), Wereldbank of IMF (Internationaal MonetairFonds)

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk
Maak van paragraaf 6 de volgende opdrachten:
1 t/m 4 + 8 + 9

Slide 18 - Tekstslide

(N)iets voor jou?
Je kunt zelf ook veel doen voor ontwikkelingslanden zoals:
  • Bewust kiezen voor een fairtrade product
  • Geen producten kopen die door kinderen zijn gemaakt
  • Geld beleggen in microkredieten (kleine leningen voor ondernemers uit arme landen)
  • Ontwikkelingswerk (in het land zelf helpen)

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Maak van paragraaf 7 de volgende opdrachten:
1 t/m 5 + 8 + 9

Slide 20 - Tekstslide

Oefentoets

Slide 21 - Tekstslide

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel je verdient
B
Hoeveel winkels ergens zijn
C
Hoeveel je kunt kopen met je inkomen
D
Hoeveel inkomen de overheid krijgt

Slide 22 - Quizvraag

Elektriciteitsnet en stromend water zijn voorbeelden van infrastructuur?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Een land telt 3,2 miljoen inwoners per 1000 inwoners worden er 19 mensen geboren en sterven er 16 mensen.
Met hoeveel mensen groeit of krimpt het inwonersaantal?

Slide 24 - Open vraag

Een land telt 3,2 miljoen inwoners per 1000 inwoners worden er 19 mensen geboren en sterven er 16 mensen.
Met welk percentage groeit de bevolking?

Slide 25 - Open vraag

Lagere invoerrechten voor een ontwikkelingsland betekent ...... in het ontwikkelingsland
A
meer werkgelegenheid
B
minder werkgelegenheid

Slide 26 - Quizvraag

Vraag en aanbod bepalen de prijs.
Wanneer zal de prijs stijgen?
A
Wanneer het aanbod stijgt
B
Wanneer de vraag stijgt
C
Wanneer het aanbod daalt
D
Wanneer de vraag daalt

Slide 27 - Quizvraag

Vicieuze cirkel, door armoede komt armoede. Zet de volgende onderdelen in de juiste volgorde
1
2
3
4
Overheid verwaarloost de infrastructuur
Bedrijven produceren minder
Overheid ontvangt minder belastingen
Bedrijven hebben last van de slechte infrastructuur

Slide 28 - Sleepvraag

De ruilvoet is?
A
Hoeveel een land exporteert
B
Hoeveel een land importeert
C
Het totale inkomen van een land
D
Verhouding tussen export en import

Slide 29 - Quizvraag

Wanneer de export stijgt en de import blijft gelijk dan is dat ...... voor de ruilvoet
A
Gunstig
B
Ongunstig

Slide 30 - Quizvraag

Een land gaat grondstoffen VERKOPEN uit een grondstoffenfonds wanneer ......
A
de wereldmarktprijs hoger is dan de aanvaardbare prijs
B
de wereldmarktprijs lager is dan de aanvaardbare prijs
C
de wereldmarktprijs gelijk is aan de aanvaardbare prijs

Slide 31 - Quizvraag

Een land heeft een schuld op 1 januari van 265 miljoen. Ze lossen dat jaar 30 miljoen af en betalen 17 miljoen rente. Helaas hebben ze hiervoor wel een nieuwe lening moeten afsluiten van 20 miljoen. Hoe groot is nu de nieuwe schuld?

Slide 32 - Open vraag