8.2 deel 3

Havo 4
8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen
Lesdoelen:
In deze les leer je:
- hoe het socialisme opkwam en verdeeld raakte.

Kenmerkend aspect:
De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen:
Liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Havo 4
8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen
Lesdoelen:
In deze les leer je:
- hoe het socialisme opkwam en verdeeld raakte.

Kenmerkend aspect:
De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen:
Liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.

Slide 1 - Tekstslide

Gebruik bron 9. Toon aan dat J.S. Mill een liberaal en filosoof was.

Slide 2 - Open vraag

Bij welke stroming past de zin het beste?
Liberalisme
Nationalisme
Conservatisme
Autoritaire vorsten moeten overal onrust en revoluties de kop indrukken.
Persoonlijke en economische vrijheid staan voorop.
Ieder volk met een gemeenschappelijke taal, geschiedenis en cultuur heeft recht op een eigen staat.
De leiding van de kerk, adel, monarchie en leger is voor iedereen het beste.

Slide 3 - Sleepvraag

Bekijk de afbeelding.
Leg uit of deze afbeelding bij het kenmerkend aspect past.

Slide 4 - Open vraag

8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen
Socialisme
Net als de liberalen waren zij erfgenamen van de verlichting en de democratische revoluties.
Komen op voor de arbeiders.

Doel: gelijkheid voor iedereen. Tegen verschillen in macht en inkomen.

Tweede helft 19e eeuw --> massabeweging
In Duitsland: SPD De Duitse socialistische partij.
--> aanhangers ideeën Karl Marx;
Volgens Marx zou er een revolutie ontstaan waarin het proletariaat (arbeidersklasse), de bourgeoisie (rijke burgerij) en het kapitalisme omver zou werpen.
--> productiemiddelen zou staatseigendom worden.


Slide 5 - Tekstslide

8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen
Socialisme
Na de revolutie zou er een klasseloze samenleving zijn.
--> productie niet langer voor winst, maar noodzaak.
Socialisme   <----> Economisch liberalisme 
Socialisme gaat over grenzen heen (internationaal) <----> Nationalisme

Rond 1900 verandering vanuit het socialisme --> reformisme.
Zij willen het lot van de arbeiders binnen de bestaande maatschappij verbeteren.
Dit willen ze bereiken d.m.v. de parlementaire democratie (tegen de revolutie).
- Voor algemeen kiesrecht
- Samen met 'burgerlijke' partijen met wetten hervormingen doorvoeren.
--> 1919 ontstaan sociaaldemocraten (gematigd)    <-- --> revolutionaire communisten (radiale socialisten).


Slide 6 - Tekstslide

Franse Revolutie
Voorstanders
Meer inspraak voor het volk
Tegenstanders
Geen veranderingen
  • Voor arbeiders
  • Rijkdom eerlijk verdelen
Socialisme
Communisme
Sociaal-democraten
+
  • Voor rijke burgers
  • Verschil in rijkdom
Liberalisme
  • Macht koning + adel
  • Grote rol staat
Conservatisme
  • Macht christendom
  • Grote rol  kerk
Confessionalisme

Slide 7 - Tekstslide

Noem twee opvattingen van het socialisme en geef aan in welke sociale groep deze stroming veel aanhang had.

Slide 8 - Open vraag

Omschrijf het doel van de marxisten (radicale socialisten, communisten)

Slide 9 - Open vraag

Omschrijf het doel van de reformisten (gematigde socialisten, sociaaldemocraten).

Slide 10 - Open vraag

Gebruik afbeelding 8.10. Leg uit welke politieke stroming hier het beste bij past.

Slide 11 - Open vraag

Werk het leerdoel volledig uit.
Leg uit hoe hoe het socialisme opkwam en verdeeld raakte.

Slide 12 - Open vraag