In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et
bienvenue!!
Slide 1 - Tekstslide
Vendredi 22 mars
Les objectifs pour aujourd'hui :
- Jij kunt een tekst begrijpen over een bezoek bij een huisarts;
- Herhaling: Jij kan een werkwoord in -er en in -re in de tegenwoordige tijd vervoegen;
- Herhaling: Jij kunt de werkwoorden "avoir", "être", "faire" en "aller" in de tegenwoordige tijd vervoegen.
Slide 2 - Tekstslide
Tu montres les devoirs !
Dans le livre :
- page 24, exercice 16B (1-2-3. Je hoeft niet naar de zinnen te luisteren, lezen is prima).
- page 27 : exercice 16 D - B (Zet de zinnen in de voltooide tijd - passé composé - en vertaal).
Lees ook nog pagina 25 als herhaling.
Reken op 10 tot 15 minuten in totaal.
Slide 3 - Tekstslide
Objectif numéro 1
Jij kunt een tekst begrijpen over een bezoek bij een huisarts.
Ouvre le livre page 28. Regarde le texte "Chez le médecin".
Trois personnes lisent le texte.
Slide 4 - Tekstslide
Le texte "Chez le médecin"
Réponds aux questions :
1/ Qui va chez le médecin ?
2/ Où a mal Camille ?
3/ Où Camille a eu un coup de soleil ?
4/ Pourquoi Camille a une réaction allergique ?
5/ Quel médicament doit prendre le père de Camille ?
timer
5:00
Slide 5 - Tekstslide
Le texte "Chez le médecin"
Réponds aux questions :
1/ Qui va chez le médecin ?
Camille et son père vont chez le médecin
2/ Où a mal Camille ?
Camille a mal presque partout. Elle a très mal à l'oreille, elle a mal à la tête, mal au coeur. Elle a mal à la gorge aussi.
Slide 6 - Tekstslide
Le texte "Chez le médecin"
Réponds aux questions :
3/ Où Camille a eu un coup de soleil ?
Camille a eu un coup de soleil à la plage
4/ Pourquoi Camille a une réaction allergique ?
Elle a une réaction allergique parce qu'elle a eu une piqûre de guêpe
Slide 7 - Tekstslide
Le texte "Chez le médecin"
Réponds aux questions :
4/ Quel médicament doit prendre le père de Camille ?
Le père de Camille doit prendre un calmant.
Slide 8 - Tekstslide
Objectif numéro 2
Herhaling: Jij kan een werkwoord in -er en in -re in de tegenwoordige tijd vervoegen;
Slide 9 - Tekstslide
Wat zijn de stappen om een werkwoord op -er (parler, écouter, etc) te vervoegen?
Slide 10 - Open vraag
Werkwoord op -er vervoegen in 3 stappen
Stap 1:Schrijf de pvnw op
Stap 2: -er eraf (= stam)
Stap 3: uitgang erbij
Vertaling
je, tu, il, elle etc.
donn
je donne
ik geef
tu donnes
jij geeft
il/elle/on donne
hij/zij geeft / wij geven
nous donnons
wij geven
vous donnez
u geeft / jullie geven
ils/elles donnent
zij geven
Slide 11 - Tekstslide
Nous .... (regarder)
Slide 12 - Open vraag
Lior et Omar .... (écouter)
Slide 13 - Open vraag
De werkwoorden op -re
je
stam +
s
tu
stam +
s
il / elle / on
stam +
nous
stam +
ons
vous
stam +
ez
ils / elles
stam +
ent
Slide 14 - Tekstslide
Werkwoorden op RE
Répondre (antwoorden)
Entendre (horen)
Je
réponds
entends
Tu
réponds
entends
Il/elle/on
répond
entend
Nous
répondons
entendons
Vous
répondez
entendez
Ils/elles
répondent
entendent
Slide 15 - Tekstslide
Wat zijn de stappen om een werkwoord op -re (comprendre, répondre, etc) te vervoegen?
Slide 16 - Open vraag
Tu .... (apprendre)
Slide 17 - Open vraag
Vous ... (attendre)
Slide 18 - Open vraag
Jayviën et Bsher ... (descendre) les escaliers
Slide 19 - Open vraag
Tekst
vous
je
tu
Nous
elles
il
attendons
réponds
comprend
entendez
perdent
parle
Slide 20 - Sleepvraag
Objectif numéro 3
Herhaling: Jij kunt de werkwoorden "avoir", "être", "faire" en "aller" in de tegenwoordige tijd vervoegen.
Slide 21 - Tekstslide
avoir
être
aller
faire
zijn
hebben
maken / doen
gaan
Slide 22 - Sleepvraag
FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites
Slide 23 - Sleepvraag
ik ga
zij gaat
wij gaan
jullie gaan
jij gaat
zij gaan
je vais
ils vont
tu vas
elle va
nous allons
vous allez
Slide 24 - Sleepvraag
AVOIR
ÊTRE
je suis
nous sommes
tu as
ils ont
Slide 25 - Sleepvraag
être
avoir
je suis
tu es
tu es
on est
ils sont
vous êtes
nous sommes
il est
ils ont
nous avons
elle a
tu as
j'ai
vous avez
Slide 26 - Sleepvraag
ik heb
vous êtes
ils font
elles vont
nous avons
tu fais
j'ai
wij hebben
zij gaan
zij doen
jullie zijn
jij maakt
Slide 27 - Sleepvraag
Nous .... malades (être)
Slide 28 - Open vraag
Jayviën et Finn ... mal au ventre (avoir)
Slide 29 - Open vraag
Lyazid... chez le médecin (aller)
Slide 30 - Open vraag
Jonas ..... bien ses devoirs (faire)
Slide 31 - Open vraag
Zelfstandig werken
Ouvre le livre page 31.
Fais l'exercice 20.
Klaar?
Fais une phrase avec le mot "longtemps", une phrase avec le mot "protéger" et une phrase avec le mot "polluer". Denk aan het vervoegen van het werkwoord!
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.