Grammar - The verb 'to be'

The Present Simple
Grammar
The verb - to be

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

The Present Simple
Grammar
The verb - to be

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent het werkwoord 'to be'?
'To be' is het werkwoord 'zijn'.

I                 am
He             is
She           is
It                is
You           are
We            are
You           are 
They         are

Slide 2 - Tekstslide

To be recap
- To be : het werkwoord zijn, drie opties

I
am
he/she/it
is
you/we/they
are
ik ben
hij/zij/het is
jij/jullie/wij/zij zijn

Slide 3 - Tekstslide

Vormen van 'to be'



In de tegenwoordige tijd heb je drie vormen van 'to be', namelijk:
am, are & is

Voorbeelden:
I am the best                                   He is the best                   You are the best
am hoort bij
I
is hoort bij
he, she & it 
are hoort bij
you, we, they & you

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je het werkwoord 'to be'?
Het werkwoord 'to be' gebruiken we bij:
Persoonlijke voornaamwoorden

Voorbeelden:
We are family                      She is my sister                 It is broken

Zelfstandige naamwoorden

Voorbeelden:
John is my best friend                The cat is tired                     The car is very fast

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoord 'to be' afkorten
Je kunt het werkwoord 'to be' ook afkorten.


I am the best                 --> I'm the best
You are the best          --> You're the best
She is the best             --> She's the best
Dit kan alleen bij persoonlijke voornaamwoorden

Slide 6 - Tekstslide

To Be (positief) :)
To Be = (te) zijn


Onderwerp
Werkwoord
Afkorting
Voorbeeld
I
am
I'm
I am twelve. / I'm twelve.
he, she, it
is
he's / she's / it's
He is eight. / He's eight.
you, we, they
are
you're / we're/ they're
We are friends. / We're friends.

Slide 7 - Tekstslide

To Be (ontkennend) :( negatief
To Be = (te) zijn


Onderwerp
Werkwoord
Afkorting
Voorbeeld
I
am not
I'm not
I am not angry. / I'm not angry.
he, she, it
is not
he's not / he isn't
She's not here. / She isn't here.
you, we, they
are not
you're not / you aren't
They're not nice. / They aren't nice.

Slide 8 - Tekstslide

To Be (vragend) ???
To Be = (te) zijn


Werkwoord
Onderwerp
Voorbeeld
am
I
Am I your friend?
is
he, she, it
Is she kind? Is he nice? Is it healthy?
are
you, we, they
Are you there? Are they old? Are we almost home?

Slide 9 - Tekstslide

The Present Simple
To be
Inn de tegenwoordige tijd, gebruik je 'to be' (het werkwoord zijn....
1. met een zelfstandig naamwoord
Biden is the president of the US.
Mrs Van Diepen and Ms Kliphuis are English teachers.
2. met een bijvoeglijk naamwoord
This soup is very tasty.
The children are good.


Slide 10 - Tekstslide

The Present Simple
Het werkwoord to be (zijn) kan ook in verkorte vorm gebruikt worden.
In spreektaal gebruik je vaak de kortere vorm (ik ben --> 'k ben, hij is --> hij's..) Kijk maar naar de volgende zinnen.

It is difficult.                  or          It's difficult.
She is on holiday.         or          She's on holiday.
He is a hard worker.     or          He's a hard worker.
I am tired.                       or          I'm tired.
We are students.          or          We're students.  *
They are funny.             or          They're funny.
You are my friend.        or          You're my friend.  *


Slide 11 - Tekstslide

The Present Simple
Let op de spelling: soms betekent het iets anders!

You're =  You are (jij bent)
Your    =  That something belongs to you (bezit)


We're    =   We are (wij zijn)
Were     =   past tense of are (wij waren)
Where  =   what place (Where are you?) (waar)

Slide 12 - Tekstslide

Now you practice with the drag and drop exercise

Slide 13 - Tekstslide

Welke vorm van 'to be' hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
are
am
is
I
he, she & it
you, we, they & you

Slide 14 - Sleepvraag

1. I am studying English.
2. He are walking the dog.
3. We is in the classroom.
4. She is good at football.
5. They are my parents.
Correct
Incorrect
(not correct)
1
2
3
4
5

Slide 15 - Sleepvraag

We ... watching TV
A
am
B
are
C
is

Slide 16 - Quizvraag

The car ... really fast
A
am
B
are
C
is

Slide 17 - Quizvraag

David and Jan ... eating cookies
A
am
B
are
C
is

Slide 18 - Quizvraag

I ... very bored
A
am
B
are
C
is

Slide 19 - Quizvraag

Hoe gebruik je het werkwoord 'to be' bij ontkenningen?
Bij ontkennende zinnen zet je 'not' achter de vorm van 'to be'.

Voorbeelden:
They are not gone                    She is not here             I am not eating

Slide 20 - Tekstslide

Ontkenningen met 'to be' afkorten
Ontkenningen met 'is not' en 'are not' kan je ook afkorten.



Voorbeelden:
They are not the best            --> They aren't the best
She is not the best                 --> She isn't the best
Bij 'am not' kan dat niet!

Slide 21 - Tekstslide

He .... helping me.
A
am not
B
are not
C
is not
D
isn't

Slide 22 - Quizvraag

They ... at school
A
am not
B
is not
C
isn't
D
aren't

Slide 23 - Quizvraag

Pieter and Paul ... reading a book
A
am not
B
aren't
C
isn't
D
are not

Slide 24 - Quizvraag

Am not kan je ook afkorten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Feliz
in mh1e
They 
never on time.
always early for school.
are
is
am

Slide 26 - Sleepvraag

The Present Simple
Write three sentences using the verb to be 
schrijf drie zinnen met het werkwoord zijn in het Engels.

Can you use the shortened form as well?  (kun je ook de verkortere versie opschrijven ervan?)

Show them to your partner. (Laat zien aan je partner)

Slide 27 - Tekstslide

Great work!

Slide 28 - Tekstslide

Congratulations! 
You have finished this lesson.


Slide 29 - Tekstslide

What have you learnt in this lesson?

Slide 30 - Open vraag

What have you found difficult in this lesson?

Slide 31 - Open vraag

The Present Simple
The verb 'to be'

Slide 32 - Tekstslide