Spelling en formuleren

Spelling en formuleren
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Spelling en formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Herhalen spelling en formuleren
- Opdracht
- Raadsel

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Praten
Wandelen
Voetballen
Verven

Slide 4 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Hoe schrijf je de pvvt van sterke werkwoorden?
Rijden
Zitten
Schrikken
Vinden


Slide 6 - Tekstslide

Als je het werkwoord "rijden" in de verleden tijd zet krijg je te maken met...?
A
Klankverandering
B
Klinkerverdubbeling
C
Medeklinkerverdubbeling

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van bederf?
A
Bedorf
B
Bedierf
C
Bederfde

Slide 8 - Quizvraag

Meervouden

Slide 9 - Tekstslide

Meervouden op -en
Stoel - stoelen
Koord - koorden

Slide 10 - Tekstslide

LET OP!
Leraar
Rok

Slide 11 - Tekstslide

Klinkerverdubbeling bij woorden op -ik 
Lik - likken
Snik - snikken

Slide 12 - Tekstslide

Monnik - monniken
Leeuwerik - leeuweriken

Slide 13 - Tekstslide

Welke meervoudsvorm is onjuist?
A
Tikken
B
Mikken
C
Likken
D
Viezerikken

Slide 14 - Quizvraag

Woorden op -ee of -ie
Soms een "-s"
Kanarie - kanaries
Anders "-ë"
Fee - ?

Slide 15 - Tekstslide

Je schrijft -ën als de klemtoon op de -ie of de -ee ligt.
Ree - reeën
Je schrijft -n en als de klemtoon op een andere lettergreep ligt.
Bacterie - Bacteriën

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het meervoud van "porie"?
A
Poriën
B
Porieën

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud van "genie"?
A
Geniën
B
Genieën

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van "olie"?
A
Oliën
B
Olieën

Slide 19 - Quizvraag

Woorden op -f of -s
Verf
Laars
Wat gebeurt er als je deze woorden langer maakt?

Slide 20 - Tekstslide

Meervouden op -s
Geen problemen met de uitspraak?
"-s" vast aan het woord

Logé - logés
Kanarie - kanaries

Slide 21 - Tekstslide

Meervouden op -'s
Wel problemen met de uitspraak?
Dan gebruik je -'s

Auto's

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer schrijf je -'s nog meer?
Bij afkortingen: vwo's, wc's
Ik hOU vAn Y's
Lama - lama's

Slide 23 - Tekstslide

Cadeaus
Displays

Ik hOU vAn Y's


Slide 24 - Tekstslide

Voltooid deelwoord

Slide 25 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Zwakke werkwoorden
Werken 
Leren

Slide 26 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Sterke werkwoorden

Meestal op -en

Lopen - liep - gelopen

Slide 27 - Tekstslide

Bij een voltooid deelwoord is de handeling afgerond.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord kan als enige werkwoord in de zin voorkomen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Onvoltooid deelwoord

Slide 30 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord
Handeling is aan de gang

Hoe schrijf je het onvoltooid deelwoord?

Infinitief + "d"

Slide 31 - Tekstslide

Deelwoorden als bn.
De vergrote foto; Een vergroot huis

De vergrotende lens; Een vergrotend effect

De gevluchte overvaller; Een ... volk

Slide 32 - Tekstslide

Verwijswoorden
De-woorden verwijs je met: deze/die
Het-woorden verwijs je met: dit/dat

Hele zin: dat

Slide 33 - Tekstslide

Waar wordt het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Deze brood
B
Dit brood

Slide 34 - Quizvraag

Het meisje die/dat daar loopt, is mijn beste vriendin.
A
Die
B
Dat

Slide 35 - Quizvraag

Het is bijna zomervakantie. Dit/dat vind ik leuk!
A
Dit
B
Dat

Slide 36 - Quizvraag

Welk verwijswoord hoort bij het woord "jongetje"?
A
Deze
B
Dit

Slide 37 - Quizvraag

Die/dat portier?
A
Die
B
Dat

Slide 38 - Quizvraag

Raadsel
Op de weg naar Henegouwen
Kwam ik een man tegen met zeven vrouwen
Iedere vrouw had zeven zakken
Elke zak had zeven katten 
Elke kat had zeven poesjes
Poesjes, katten, zakken, vrouwen
Hoeveel gingen er naar Henegouwen?

Slide 39 - Tekstslide