Lesweek 3: les 5 en 6

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Stundenplanung

1. Wiederholung!

2. Persoonlijke voornaamwoorden

4. Regelmatige werkwoorden

5. An die Arbeit!

6. Formatieve Toets

• Je kunt het werkwoord werden vervoegen.
• Je kunt de regelmatige werkwoorden vervoegen.
• Je kunt vragen stellen en een bericht schrijven in een chat.

Wiederholung!

werden

Het werkwoord 'werden'

ich werde

du wirst

er / sie / es wird

wir werden 

ihr werdet

sie werden 

Sie werden

Leer dit rijtje van 'werden' uit het hoofd!

Het werkwoord werden

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

werde

wirst

wird

werden

werdet

werden

haben, sein und werden

jetzt ihr!

............... du Zeit für mich?

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

.................. du müde?

Johann, wo...............du?

Ihr ....... das jetzt sagen!

1. wird
2. werdet
3. habt
4. seid

.............. du morgen 10 oder 14 ?

1. wirdst
2. wirst
3. bist
4. hast

Lesen

Was? Wähle einen Text.

Wie? Individuell

Wie lange? 15 Minuten 

Fertig? Slim Stampen!

Ziel: Je kunt aangeven waarom je het met iets (on)eens bent.

Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

...zijn regelmatig

...worden volgens een vast schema vervoegd

Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Wat is een zwak werkwoord?

• Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering

• Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
  

Hoe krijg je de stam?

In het Duits krijg je de stam door

van het hele werkwoord

de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

IDEWIS

Wat is de volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden?

Gebruik het woord "IDEWIS" als ezelsbruggetje.

I = ich (ik)

D = du (jij)

E = er/sie/es (hij/zij/het)

W = wir (wij)

I = ihr (jullie)

S = Sie/sie (U/zij)

Voorbeeld: machen (doen, maken)

(ik)

(jij)

(hij/zij/het)      (wij)

(jullie) 

(zij/u)   

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

mach e              

mach st 

mach t 

mach en

mach t

mach en

Voorbeelden

'normaal' werkwoord en werkwoorden op -d/-t

machen (=doen, maken)

ich mach e

du mach st

er mach t

sie mach t

es mach t

wir mach en

ihr mach t

sie mach en

Sie mach en

reden (= praten)

ich rede

du red est

er red et

sie red et 

es red et

wir reden

ihr red et 

sie red en

Sie red en

                     

Nog 1 klein puntje

Als de stam op een 's'-klank eindigt  (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam

(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Ezelsbruggetje

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord

ik

jij

hij

zij e.v.

wij

jullie

het

u

zij

ich

ihr

er

es

wir

du

sie e.v

Sie

sie

jullie

1. du
2. er
3. ihr
4. wir

Vertaal 'hij speelt'

spielen (= spelen)

1. er spielt
2. er spielst
3. du spielst
4. du spielt

Vertaal 'jullie kopen'

kaufen (= kopen)

1. ihr kauft
2. sie kauft
3. er kauft
4. du kauft

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)

1. er heißt Thom
2. du heißst Thom
3. du heißt Thom
4. er heißst Thom

Stel 1 vraag die je hebt voor de Formatieve Toets.

Hoe goed vind jij jezelf al voorbereid voor de aankomende formatieve toets?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Willkommen bei Deutsch!

Stundenplanung

1. Wiederholung!

2. Lesen

3. Persoonlijke voornaamwoorden

4. Regelmatige werkwoorden

5. An die Arbeit!

6. die Farben

• Je kunt aangeven waarom je het met iets (on)eens bent.
• Je kunt de regelmatige werkwoorden vervoegen.
• Je kunt vragen stellen en een bericht schrijven in een chat.
• Je kent de kleuren.

die Farben

Welche Farben(kleuren)
kennst du schon?

0

• dunkel = donker
  
• hell = licht
  

Wie werden die Farben der deutschen Flagge beschrieben?

1. Schwarz, rot, gelb
2. Schwarz, rot, gold

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?

Welche Farbe siehst du?