Thema 7 / taak 3: Hebt u iets tegen rugpijn?

Thema 7 / taak 3: Hebt u iets tegen rugpijn?


Wat gaan we doen?
praten: trappen van vergelijking / grammatica: niet of geen / Link doe de taak / blooket goldquest bij thema 7
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema 7 / taak 3: Hebt u iets tegen rugpijn?


Wat gaan we doen?
praten: trappen van vergelijking / grammatica: niet of geen / Link doe de taak / blooket goldquest bij thema 7

Slide 1 - Tekstslide

Geen

Het woord geen betekent eigenlijk 'niet een' en wordt meestal voor het zelfstandig naamwoord (noun/substantief) gebruikt.

•    Ik heb een appel. Ik heb geen appel.
•    Ik heb een kat. Ik heb geen kat.
•    Ik heb een nieuwe fiets. Ik heb geen nieuwe fiets.


Slide 2 - Tekstslide

Je gebruikt geen bij een substantief:

  • met 'een' 
  • in meervoud zonder 'de' 
  • in een vorm die je niet kunt tellen, zoals suiker of koffie.

We noemen dit een 'onbepaald substantief'.

Heb jij een tuin? Ik heb geen tuin.
Lust je een ijsje? Ik lust geen ijsje.
Koop jij schoenen? Ik koop geen schoenen.
Hebben jullie kinderen? Wij hebben geen kinderen.
Wil je suiker? Ik wil geen suiker.
Hebben jullie koffie? Wij hebben geen koffie.




Slide 3 - Tekstslide

Niet

Het woord niet wordt gebruikt om een zin, woordgroep of adverbium te ontkennen.

•    Ik hou van je. Ik hou niet van je.
o    niet houden van
•    Ik lust graag appels. Ik lust niet graag appels.*
o    niet lusten
•    Waar is je jas? Ik heb mijn jas niet.*
o    niet hebben
•    De hond is lief. De hond is niet lief.
o    niet lief zijn
•    Er is veel koffie. Er is niet veel koffie*. 

*vergelijk: Ik lust geen appelsIk heb geen jas. Er is geen koffie. 

Slide 4 - Tekstslide

Plaats van niet in de zin

‘Niet’ staat:

  •  vaak aan het eind van de zin: Ik eet de soep niet.
  •  voor het tweede werkwoord: Hij kan niet komen.
  •  voor een adjectief: Jij vindt koekjes niet lekker.
  •  vaak voor een adverbium: Er is niet veel koffie.
  •  vaak voor een groep woorden met een prepositie: Zij houden niet van vis.

Slide 5 - Tekstslide

Wil jij een kop koffie?
Nee, ik wil...
A
geen kop koffie.
B
niet koffie.
C
geen een kop koffie.
D
niet een kop koffie.

Slide 6 - Quizvraag

Hebben jullie een leuke dag?
Nee, we hebben...
A
niet een leuke dag.
B
een leuke dag.
C
geen leuke dag.
D
niet leuke dag.

Slide 7 - Quizvraag

Heeft u mooie schoenen gevonden?
Nee, ik heb...
A
niet mooie schoenen gevonden.
B
schoenen gevonden.
C
mooie schoenen gevonden.
D
geen mooie schoenen gevonden.

Slide 8 - Quizvraag

Loopt hij daar?
Nee, hij...
A
loopt daar niet.
B
loopt geen.
C
loopt daar.
D
geen loopt daar.

Slide 9 - Quizvraag

Vraagt hij om meer geld?
Nee, hij...
A
vraagt om meer geld.
B
vraagt om geen meer geld.
C
geen vraagt om meer geld.
D
vraagt niet om meer geld.

Slide 10 - Quizvraag

Lust jij vlees?
Nee, ik lust...
A
niet vlees.
B
wel vlees.
C
geen vlees.
D
een vlees.

Slide 11 - Quizvraag

Rijdt er een trein vandaag?
Nee, er rijdt...
A
niet een trein.
B
geen trein vandaag.
C
niet trein vandaag.
D
een trein vandaag.

Slide 12 - Quizvraag

Wil jij een appel?
Nee, ik wil...
A
geen appel.
B
een appel.
C
niet appel.
D
niet een appel.

Slide 13 - Quizvraag

Heb je griep?
Nee, ik heb...
A
niet griep.
B
niet een griep.
C
de griep.
D
geen griep.

Slide 14 - Quizvraag

Vind je school leuk?
Nee, ik vind...
A
school leuk.
B
school niet leuk.
C
geen school leuk.
D
niet school leuk.

Slide 15 - Quizvraag

Kijk jij vaak televisie?
Nee, ik kijk...
A
niet vaak televisie.
B
geen televisie.
C
vaak niet televisie.
D
niet televisie.

Slide 16 - Quizvraag

Begrijp jij de les?
Nee, ik begrijp...
A
niet de les.
B
de les geen.
C
geen les.
D
de les niet.

Slide 17 - Quizvraag

Kan hij morgen komen?
Nee, hij kan...
A
morgen niet komen.
B
geen komen morgen.
C
niet morgen komen.
D
morgen geen komen.

Slide 18 - Quizvraag

Vind jij tomaten lekker?
Nee, ik vind...
A
tomaten lekker.
B
tomaten niet lekker.
C
geen tomaten lekker.
D
geen lekker.

Slide 19 - Quizvraag

Wij hebben .... huisdieren.
A
niet
B
geen

Slide 20 - Quizvraag

Sofie eet .... ontbijt.
A
geen
B
niet

Slide 21 - Quizvraag

Joop vindt vis .... lekker.
A
geen
B
niet

Slide 22 - Quizvraag

Tom houdt ... van zwemmen.
A
geen
B
niet

Slide 23 - Quizvraag

Die jongen is geen/niet groot.
A
geen
B
niet

Slide 24 - Quizvraag

Hij drinkt geen/niet melk.
A
geen
B
niet

Slide 25 - Quizvraag

Ali vindt soep geen/niet lekker.
A
geen
B
niet

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link