Recap Grammar Unit 2
1 / 44
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Plurals:
shoe
shoe
Slide 3 - Open vraag
Plurals:
Man
Man
Slide 4 - Open vraag
Plurals:
Scarf
Scarf
Slide 5 - Open vraag
Plurals:
Watch
Watch
Slide 6 - Open vraag
Plurals:
Lady
Lady
Slide 7 - Open vraag
Plurals:
Tooth
Tooth
Slide 8 - Open vraag
Plurals:
Wife
Wife
Slide 9 - Open vraag
Plurals:
Child
Child
Slide 10 - Open vraag
Plurals:
Party
Party
Slide 11 - Open vraag
Ik begrijp hoe ik het meervoud moet maken in het Engels. (plurals)
😒🙁😐🙂😃
Slide 12 - Poll
Slide 13 - Tekstslide
.... is your pen over there on the desk.
Slide 14 - Open vraag
Do you know _____ man over there in the park?
Slide 15 - Open vraag
.... books here are for your sister.
Slide 16 - Open vraag
Is......your pen here?
Slide 17 - Open vraag
Look at ... boys over there.
Slide 18 - Open vraag
Ik weet wanneer ik this-that-these-those moet gebruiken in een zin.
😒🙁😐🙂😃
Slide 19 - Poll
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Ordinal numbers
write in full: 58th
write in full: 58th
Slide 22 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 61st
write in full: 61st
Slide 23 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 12th
write in full: 12th
Slide 24 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 29th
write in full: 29th
Slide 25 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 44th
write in full: 44th
Slide 26 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 22nd
write in full: 22nd
Slide 27 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 72nd
write in full: 72nd
Slide 28 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 5th
write in full: 5th
Slide 29 - Open vraag
Ordinal numbers
write in full: 3rd
write in full: 3rd
Slide 30 - Open vraag
Ik begrijp hoe ik de cijfers moet schrijven.
Slide 31 - Poll
Slide 32 - Tekstslide
What time is it? It's ...
Slide 33 - Open vraag
What time is it? It is....
Slide 34 - Open vraag
What time is it? It's .....
Slide 35 - Open vraag
What time is it? It's ...
Slide 36 - Open vraag
Ik begrijp hoe ik de tijd op moet schrijven.
Slide 37 - Poll
Translate this sentence:
Hij heeft twee appels.
Hij heeft twee appels.
Slide 38 - Open vraag
Translate this sentence:
Wij zijn gezond.
Wij zijn gezond.
Slide 39 - Open vraag
Translate this sentence:
Zij hebben geen toetje.
Zij hebben geen toetje.
Slide 40 - Open vraag
Translate this sentence:
Een framboos is heerlijk.
Een framboos is heerlijk.
Slide 41 - Open vraag
Translate this sentence:
Wij zijn niet hier op woensdag.
Wij zijn niet hier op woensdag.
Slide 42 - Open vraag
Translate this sentence:
Ik heb woensdagochtend een vergadering om kwart voor negen.
Ik heb woensdagochtend een vergadering om kwart voor negen.
