W42 1G1 NE TAALVERZORGING §27 + §28 + §29

Week 42
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Week 42

Slide 1 - Tekstslide

Opzet week 42 - 12 t/m 16 oktober
Les 1: taalverzorging
  • Persoonsvorm (blz. 110-113)
Les 2: taalverzorging
  • Voltooid en onvoltooid deelwoord (blz. 114-117)
Les 3: taalverzorging
  • Onregelmatige en Engelse werkwoorden (blz. 118-121)
Les 4: taaluur

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het correct vervoegen van de volgende werkwoordsvormen: persoonsvorm, voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Neem aan het begin van de week de LessonUp door.
  2. Lees de theorie in het boek wanneer dat nodig is.
  3. Noteer vragen die jij eventueel tijdens de les kunt stellen.
  4. Maak de oefenvragen wanneer deze aanwezig zijn in de LessonUp.
  5. Zorg dat je elke week de juiste taken maakt. Zie hiervoor de ontvangen planning.

Slide 4 - Tekstslide

Les 1
Taalverzorging:
27. Persoonsvorm (blz. 110-113)

Start met het lezen van de theorie op bladzijde 110 en 112. Daarna kun je verder met de LessonUp.

Slide 5 - Tekstslide

teksten
Als je teksten schrijft, let je op de spelling van je werkwoorden. Je kijkt of je een zin schrijft met één werkwoord of meerdere. Als je één werkwoord gebruikt in een zin, dan weet je meteen dat dit de persoonsvorm is. Dan kijk je welk persoonlijk voornaamwoord ervoor staat en spel je het werkwoord volgens de regels. Als je meerdere werkwoorden schrijft in een zin, zoek je de persoonsvorm en pas je dezelfde regel toe. Je weet nu dat er dan nog een voltooid deelwoord, een onvoltooid deelwoord óf een infinitief (hele werkwoord) moet volgen. Als dit een voltooid deelwoord is, pas je de regels van het x-kofschip toe.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 9 - Tekstslide

Les 2

Taalverzorging:
28. Voltooid en onvoltooid deelwoord (blz. 114-117)

Start met het lezen van de theorie op bladzijde 114 en 116. Daarna kun je verder met de LessonUp.

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 13 - Tekstslide

Les 3

Taalverzorging:
29. Onregelmatige en Engelse werkwoorden (blz. 118-121)

Start met het lezen van de theorie op bladzijde 118 en 120. Daarna kun je verder met de LessonUp.

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden
De werkwoorden kunnen, willen, zullen, mogen, hebben en zijn zorgen regelmatig voor vraagtekens.
Is het nu kan je of kun je?

Er is een groot verschil tussen formeel/informeel taalgebruik en schrijftaal/spreektaal. Het is belangrijk om dit verschil te kennen, dus we verdiepen ons daar even in.
Neem de aantekeningen in de volgende dia's over!

Slide 15 - Tekstslide

Kunnen
ik
kan
jij, je, u
kunt
hij, zij, ze, het
kan
wij, we
kunnen
jullie
kunnen
zij, ze
kunnen
Is het nu kan je of kun je?
Is het nu je kan of je kunt?


Tegenwoordig zijn beide situaties goed, maar er bestaat een verschil tussen formeel (net) en informeel taalgebruik. Tegenwoordig gebruiken steeds meer mensen (journalisten, docenten, wetenschappers) de informele variant (kan je en je kan).


In de schrijftaal is het netter om de formele vorm te gebruiken:
  • kun je
  • je kunt 

Slide 16 - Tekstslide

Zullen
ik
zal
jij, je, u
zult
hij, zij, ze, het
zal
wij, we
zullen
jullie
zullen
zij, ze
zullen
Is het nu zal je of zul je?
Is het nu je zal of je zult?

Tegenwoordig zijn beide situaties goed, maar er bestaat een verschil tussen formeel (net) en informeel taalgebruik. Tegenwoordig gebruiken steeds meer mensen (journalisten, docenten, wetenschappers) de informele variant (zal je en je zal).

In de schrijftaal is het netter om de formele vorm te gebruiken:
  • zul je 
  • je zult 

Slide 17 - Tekstslide

Willen
ik
wil
jij, je, u
wilt
hij, zij, ze, het
wil
wij, we
willen
jullie
willen
zij, ze
willen
Is het nu hij wil of hij wilt?

Het is altijd hij/zij/ze/het wil!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Les 4
Taaluur

Slide 20 - Tekstslide

Taken week 42

Taalverzorging:
27. Persoonsvorm opdrachten 1-9 (blz. 110-113)
28. Onvoltooid en voltooid deelwoord opdrachten 1-4 + 6-9 (blz. 115-117)
29. Onregelmatige en Engelse werkwoorden opdrachten 1-6 (blz. 119)

+ Drillsteroefeningen taalverzorging: je kiest twee onderwerpen waar je extra mee oefent. 

Slide 21 - Tekstslide