H3 Pers.vnw en bez.vnw

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 


Aan het einde van de les kan je een persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 


Aan het einde van de les kan je een persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken. 

Slide 1 - Tekstslide

Stuur je zin met daarin een zn, lw, bn, pers.vnw en bez.vnw in.

Slide 2 - Open vraag

Herhaling theorie H1 en H2 

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Woordweb

'Een' is een bepaald lidwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

BN

Slide 6 - Woordweb

Ik
ben
mijn 
sleutel
kwijt.
Pers.vnw
Bez.vnw
Ww
Blw
Azn
Czn
Bn
Olw
Zn- e

Slide 7 - Sleepvraag

Jens
heeft
zijn
vader
gezocht. 
Pers.vnw
Bez.vnw
Ww
Blw
Azn
Czn
Bn
Olw
Zn- e

Slide 8 - Sleepvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar personen, dieren en dingen. Je gebruikt het in plaats van personen, dieren en dingen. 

Het persoonlijk voornaamwoord kan in een zin gebruikt worden als onderwerp: De onderzoeker denkt na -> Hij (ow) denkt na. 

Persoonlijk voornaamwoord kan gebruikt worden als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp: 
De conciërge zag Ellen -> De conciërge zag haar (lv) 
Erik leent zijn klasgenoten vaak zijn laptop -> Erik leent hen (mv) vaak zijn laptop. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin: Omdat ze zo dichtbij woont, komt Renske altijd lopend naar school.
A
Omdat
B
Ze
C
Renske
D
Komt

Slide 11 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is: het verwijst naar de eigenaar. 

Het bezittelijk voornaamwoord staat vóór het 'bezit'. 

VB: De wielrenner is zijn fiets kwijt -> zijn verwijst naar de wielrenner. 

Bezit hoeft niet een letterlijk eigendom te zijn. Ook bij abstracte woorden of bij een relatie kan een bezittelijk voornaamwoord staan: haar probleem, mijn moeder. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Bedenk zelf een zin met een pers.vnw. en een zin met een bez.vnw. Noteer ook de zin met je eigen naam erin om te controleren of je het goed hebt gedaan.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin: Samen met zijn zusje gaat de jongen naar huis.
A
Samen
B
Zusje
C
Zijn
D
de

Slide 15 - Quizvraag

Samen met zijn zusje gaat de jongen naar huis.

Noteer de zelfstandige naamwoord(en)

Slide 16 - Open vraag

Samen met zijn zusje gaat de jongen naar huis.

Noteer het bepaalde lidwoord.

Slide 17 - Open vraag

Maken opdracht 2, 3 en 4.
Vraag voor de volgende les beantwoorden: Wat weet je al/nog van het hww en zww? Schrijf alles op wat je denkt! 

De volgende les gaan we het hebben over het hww en zww. 


Slide 18 - Tekstslide