Week 4 en 5. Bloedgroepen en bloedvaten

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
anatomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke bloedgroepen ken jij?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vier bloedgroepen
ken jij?

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Aan de buitenkant van de rode bloedcellen zitten eiwitten (antigenen). Ieder mens heeft zijn eigen antigenen en daarom hebben we verschillend bloed. De eigen antigenen worden door het lichaam herkent en zijn geen probleem. Wanneer er een ander antigen in het lichaam komt, gaat het lichaam hiertegen vechten. Het lichaam maakt antistoffen aan om dat vreemde eiwit, die vreemde antigen te vernietigen.

Slide 10 - Tekstslide

Al deze soorten bloed zijn verdeeld in vier bloedgroepen: A, B, AB en 0. Bloedgroep 0 komt het meest voor en bloedgroep AB het minst.

Slide 11 - Tekstslide

A en B zijn antistoffen. Als je bloedgroep A hebt, heb je antistoffen tegen bloedgroep B. Als je bloedgroep B hebt, heb je antistoffen tegen bloedgroep A.

Slide 12 - Tekstslide

Dat betekent dat je niet zomaar bloed kan geven of krijgen van iemand anders. Dat kan zelfs levensgevaarlijk zijn! Hier zie je alle bloedgroepen op een rij, we gaan ze allemaal af.

Slide 13 - Tekstslide

Bloedgroep A heeft gele spijkertjes op zijn bloedcel zitten, dit is het eiwit of antigeen voor A. Bloedgroep A is dikke vrienden met andere mensen die ook bloedgroep A hebben, maar bloedgroep A houdt niet van bloedgroep B. Daar maakt het antistoffen tegen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Het is niet alleen belangrijk om te weten wat je bloedgroep is. Je moet ook weten of je resusfactor op je rode bloedcellen hebt. Ook dat is een antistof. Deze antistof werd voor het eerst ontdekt bij de resusaap. Niet iedereen heeft de resusfactor in zijn bloed. De meeste mensen zijn resusnegatief. Heb je de resusfactor wel in je bloed, dan ben je resuspositief.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

De bloedsomloop bestaat uit bloedvaten en het hart. De bloedvaten zijn een buizenstelsel waar het bloed doorheen stroomt. Het hart is de motor die het bloed rondpompt.

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten

Slide 24 - Quizvraag

Kijk in je boek bij hoofdstuk 6.7 voor het antwoord.
Deze dunne  vaten vervoeren zuurstofarm bloed en komen samen in de bovenste en onderste holle ader. De druk in deze vaten is laag. 
Dit zijn de kleinste bloedvaatjes, die de verbinding vormen met de weefsels en organen. Als taak hebben ze uitwisseling van allerlei stoffen tussen bloed en cellen. Ze hebben een doorlaatbare wand. 
Deze voorzien het lichaam van zuurstofrijk bloed. Dit zijn gespierde vaten. Ze regelen hoeveel bloed naar de weefsels stroomt, dit gebeurt door het vernauwen of verwijden van vaten. 
Slagaders
Haarvaten
Aders

Slide 25 - Sleepvraag

Kijk in je boek bij hoofdstuk 6.7 voor het antwoord.

Slide 26 - Tekstslide

De bloedvatwand bestaat uit drie lagen: intima, media en adventitia. De intima is de binnenste laag van je bloedvat. Deze laag is de scheiding tussen het bloed en de rest van de weefsels. De intima moet daarom lekvrij zijn. De intima bestaat uit endotheelcellen. Deze cellen zitten erg dicht tegen elkaar aan, zodat er geen bloed uit het vat kan lekken.
De media is de middelste laag. Deze laag bestaat uit glad spierweefsel. Dit gladde spierweefsel kan samentrekken en ontspannen. Hiermee wordt de doorsnede van het bloedvat groter of kleiner.
De adventitia is de buitenste laag. Deze laag bestaat vooral uit bindweefsel. De laag geeft stevigheid aan het bloedvat en zorgt voor een stevige verbinding met de omliggende weefsels. De adventitia bevat ook veel kleine bloedvaten. Deze bloedvaten zorgen ervoor dat het gladde spierweefsel in de media zuurstof krijgt.

Slide 27 - Tekstslide

Door de bloedvaten stroomt het bloed van het hart naar de weefsels en weer terug vanuit de weefsels naar het hart. Er zijn 3 soorten bloedvaten
slagaders (arteriën), vervoeren zuurstofrijk bloed van het hart naar de weefsels;
aders (venen), vervoeren zuurstofarm bloed van de weefsels naar het hart;
haarvaten (capillairen), zijn hele kleine bloedvaatjes die de slagaders en aders met elkaar verbinden.

Slide 28 - Tekstslide

Slagaders hebben een dikke spierlaag. Daardoor zijn ze elastisch. Dat is nodig om de grote drukgolf vanuit het hart te kunnen opvangen. De slagaders kunnen uitrekken om de hoge druk op te vangen en komen daarna weer snel terug in hun normale vorm.

Slide 29 - Tekstslide

Aders hebben een veel dunnere spierlaag. De druk in de aders is veel lager, maar ze moeten het bloed wel terug vervoeren naar het hart. Dat moet tegen de zwaartekracht in, omdat de meeste aders lager liggen dan het hart. Aders liggen meestal vlak naast een slagader. 

Slide 30 - Tekstslide

Ze hebben twee manieren om te voorkomen dat het bloed terug naar beneden stroomt:
de kleine aders hebben kleppen. De kleppen zorgen ervoor dat het bloed niet terug kan stromen naar beneden.
de spierpomp. Dit is de samenwerking tussen aders en skeletspieren. Als skeletspieren aanspannen, pompen ze bloed naar boven. De kleppen in de aders voorkomen dat het bloed weer terugstroomt zodra de skeletspieren ontspannen.

Slide 31 - Tekstslide

Haarvaten zijn hele dunne, kleine vaatjes. De bloedvatwand is erg dun en slap en bestaat vooral uit een laag endotheelcellen. Ze hebben een heel dun bindweefsellaagje en af en toe een gladde spiercel. In de haarvaten geeft het bloed zuurstof en voedingsstoffen af aan de weefsels en neemt koolzuurgas en andere afvalstoffen mee. Bij het afgeven van voedingstoffen gaat er ook veel vocht mee de weefsels in.

Slide 32 - Tekstslide

Niet al het vocht blijft in het weefsel zitten. De haarvaten nemen een groot deel van dit vocht weer op. Het vocht dat overblijft komt terecht in de lymfevaten. Het vocht in de lymfevaten heet lymfe. Het bestaat uit water, eiwitten en afvalstoffen. Lymfe komt via de lymfevaten uiteindelijk weer in de bloedbaan terecht.


A
1.slagader 2.haarvat 3.ader
B
1. aorta 2. haarvat 3. ader
C
1. ader 2. haarvat 3. slagader
D
1. ader 2. haarvat 3. ader

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Dit gebeurt bij haarvaten
B
Dit gebeurt bij slagaders
C
Dit gebeurt bij aders
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is een belangrijk kenmerk van haarvaten
A
Ze hebben dunne half doorlaatbare wanden
B
Ze vervoeren het bloed naar het hart toe
C
Ze hebben dikke wanden
D
Ze hebben kleppen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een belangrijk kenmerk van aders?
A
Ze hebben geen kleppen
B
Ze wisselen vocht uit met het omliggende weefsel
C
Ze transporteren het bloed naar het hart toe
D
Ze transporteren het bloed van het hart af

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is het belangrijkste mechanisme dat zorgt dat het bloed uit de benen terugstroomt naar het hart?
A
De peristaltische beweging in de beenaders
B
De zuigkracht van het hart
C
De zwaartekracht
D
De spieractiviteit van de skeletspieren ( spierpomp)

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies