Taalteken+herhaling

Taalteken
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalteken

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Wat is het taalteken?



Slide 2 - Tekstslide

Afspraken indien de tablet wordt gebruikt
- Inloggen met eigen naam
- Bij een groene dia is de tablet dicht of op de kop op tafel
- Bij een blauwe dia kun je deelnemen met de tablet
- Je vult serieuze antwoorden in

Slide 3 - Tekstslide

Taalteken

Slide 4 - Woordweb

Taalteken

Slide 5 - Tekstslide

Waarom een taalteken?
Het helpt je zorgvuldig te antwoorden. 
Een zorgvuldig geformuleerd antwoord kan vaak beloond worden met meer punten. 
Bij de taalvraag krijg je ook punten voor een fout antwoord, als het maar volgens afspraak is geformuleerd. 
Bij Nederlands krijg je 0,2 punt extra op je toetscijfer. Had je een 6,1 gehaald, dan wordt het een 6,3. 

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletter-punt. 
Begin elke zin met een hoofdletter en eindigt met een punt. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Herhaal de vraag in je antwoord.
V: Hoeveel blauw-witte busjes staan er op de foto?
A: Er staan vier blauw-witte busjes op de foto. 
V: Wat is het kenteken van het achterste busje?
A: Het kenteken van het achterste busje is: LD6129AM.

Slide 9 - Tekstslide

X-punten gevraagd= X-punten geantwoord. 
V: Noem drie gerechten die je graag eet.

A: Ik eet graag een tosti, pasta-pesto en kwarktaart. 


Slide 10 - Tekstslide

Noem een verschil tussen de twee afbeeldingen. 

Slide 11 - Tekstslide

Noem een verschil tussen de afbeeldingen. 
A. Het verschil tussen de linker en rechter afbeelding zijn de vogels. 
B. Bij de rechter vuurtoren vliegen vogels bij de linker niet. 
C. Een verschil is links heeft geen vogels. 
D. Het verschil tussen de twee afbeelingen is dat er op de linker afbeelding geen vogels zijn afgebeeld en op de recher wel. 

Slide 12 - Tekstslide

Wees concreet

Slide 13 - Tekstslide

Hoe bereid jij je voor op een toets? Noem drie dingen die je doet? 

A. Door de theorie te herhalen, de begrippen uit mijn hoofd te leren en enkele oefenopdrachten te maken. 
B. Ik bereid me voor op de toets door veel en vaak dingen te leren. 
C. Ik bereid me voor op de toets door veel te herhalen en ik ga teksten oefenen
D. Ik bereid me voor op een toets door de theorie te herhalen, de begrippen uit mijn hoofd te leren en enkele oefenopdrachten te maken. 

Slide 14 - Tekstslide

Van welke twee vakken verwacht jij dat ze het moeilijkste zijn tijdens de toetsweek? Leg uit waarom.

Slide 15 - Open vraag

Lees je antwoord nog eens en controleer:
Begin ik elke zin met een hoofdletter en eindig ik met een punt. 
Heb ik de vraag herhaald? 
Heb ik alle gevraagde onderdelen in mijn antwoord verwerkt?
Ben ik concreet? Geen 'het is/dat is' of verwijswoorden die nergens naar verwijzen.
Geen spelfouten? Bij Nederlands MOET spelling foutloos!

Slide 16 - Tekstslide

Nog eens oefenen?!


Wat is het onderwerp van deze LessonUp?
Noem twee afspraken die gelden bij het taalteken?
Wat is het voordeel van het taalteken voor jou?



Slide 17 - Tekstslide

Wat is een kernzin?
A
De belangrijkste zin van de tekst
B
De belangrijkste zin van de alinea
C
De hoofdzin van de tekst
D
De eerste zin van de alinea

Slide 18 - Quizvraag

Tekstvorm?
A
aankondiging
B
nieuwsbericht
C
artikel
D
oproep

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de tekstvorm?
A
Reclame
B
Folder
C
Brief
D
Recensie

Slide 20 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstvorm?
A
Nieuwsbericht
B
Informeren
C
Reclame
D
Verhaal

Slide 21 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
Hoofdgedachte ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 22 - Quizvraag

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
'Het moge duidelijk zijn: televisiekijken is de beste invulling van je vrije tijd.'
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 23 - Quizvraag

Hoe kan de schrijver een tekst inleiden?
A
met een anekdote
B
met een vraag
C
door aan te sluiten bij de actualiteit
D
door een deskundige voor te stellen

Slide 24 - Quizvraag

Hoe kan een schrijver een tekst inleiden?
A
De aanleiding noemen
B
Een advies geven
C
Een conclusie trekken
D
Een toekomstverwachting noemen

Slide 25 - Quizvraag




Welke twee functies kan een titel hebben?
A
De titel kan als functie hebben de lezer nieuwsgierig maken
B
Nieuwsgierig maken en het onderwerp aankondigen.
C
Het kan als functie hebben de lezer nieuwsgierig maken en het onderwerp aankondigen.
D
De titel kan twee functies hebben: nieuwsgierig maken en het onderwerp aankondigen.

Slide 26 - Quizvraag


Is de dikgedrukte tekst (inleiding) ook een 
alinea
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Deelonderwerpen kun je vinden in alle delen van de tekst (inleiding, middenstuk en slot).
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Welke manier van een tekst afsluiten hoort er niet bij?
A
een advies geven
B
een conclusie trekken
C
de hoofdgedachte geven
D
een korte samenvatting

Slide 29 - Quizvraag

EVALUATIE

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Video

Hoe heet de dochter in het filmpje?
A
Joelle
B
Jasmijn
C
Noelle
D
Naomi

Slide 32 - Quizvraag

Wat voor T-shirt droeg de moeder?
A
Een zwart-wit gestreept shirt
B
Een grijs shirt met opdruk
C
Een blauw-wit gestreept shirt
D
Een lichtblauw shirt

Slide 33 - Quizvraag

Welke drie woorden maken het communiceren vriendelijker volgen E-home?
A
Asjeblieft, dankjewel, graag gedaan.
B
Lieve, asjeblieft, dankjewel.
C
Graag gedaan, lieve, dankjewel.
D
Lieve, asjeblieft, graag gedaan.

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Video

Wat is geen juiste vertaling van Nederlands naar Vlaams?
A
Huilen-bl`eten
B
Nou nou nou- aimai
C
Stappen-uitgaan
D
Jammer, pindakaas bij 't avondeten- helaas pindakaas.

Slide 36 - Quizvraag

Hoe heet de show van deze cabaretier?
A
Geubels op z'n Hollands
B
Geubels en de Hollanders
C
Geubels en de Nederlands

Slide 37 - Quizvraag

Welke zendernummer stond er in de hoek?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Video

Welke kleur strik droeg sneeuwwitje
A
Rood
B
Oranje
C
Wit
D
Blauw

Slide 40 - Quizvraag

Wat zei de dwerg toen hij binnenkwam in het huisje?
A
Goooeedddeavond
B
Goooeedddemiddag
C
Goooeedddemorgen

Slide 41 - Quizvraag

Welk kleur shirt droeg de tweede pop van links?
A
Rood
B
Oranje
C
Wit
D
Blauw

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide